George McJunkin was een voormalige slaaf uit Texas die een bronco-busting cowboy werd, en ook een tweetalige ranch-voorman. Hij had een onverzadigbaar verlangen om over de wereld te leren. George gaf lessen in hoe een paard te breken in ruil voor lessen in hoe te lezen. McJunkin begon stenen, fossielen en kristallen te verzamelen, en bestudeerde regelmatig de nachtelijke hemel met zijn telescoop. Zijn intellect en leergierigheid leidden hem tot een ongelooflijke ontdekking die de wereld van de Noord-Amerikaanse archeologie voor altijd veranderde. Helaas werd het belang van zijn ontdekking pas lang na zijn dood ingezien.
In augustus 1908 verwoestte een onweersbui het nabijgelegen stadje Folsom, New Mexico, waarbij 14 inches regen viel op de mesa net boven de stad. Na de overstroming ging George erop uit om de schade van de stortvloed in kaart te brengen. Rijdend door een arroyo, merkte hij een aantal botten op die uit de oever van de arroyo staken. Er waren twee dingen aan de botten die ongewoon waren. Ten eerste staken ze uit een deel van de oever dat 11 voet onder de oppervlakte lag, en McJunkin wist dat dit betekende dat ze ouder waren dan de botten die gewoonlijk op de graslanden in het hoogland gevonden worden. Ten tweede waren het duidelijk bizonbotten, maar ze waren veel groter dan alle bizonbotten die hij eerder had gezien.
George wist dat hij iets belangrijks had gevonden en probeerde een professional naar zijn ontdekking te laten kijken. Hij slaagde erin twee amateur-fossielenverzamelaars enthousiast te maken, maar hij kon niemand interesseren ondanks het sturen van brieven naar veel verschillende onderwijsinstellingen. Na McJunkin’s dood in 1922 bleven de twee fossielenverzamelaars zich inspannen om uit te zoeken wat deze botten precies betekenden. Vier jaar na zijn dood kwam het Colorado Museum of Natural History een aantal van de opgegraven exemplaren bekijken, in de veronderstelling dat het museum tenminste een redelijk intact exemplaar van een prehistorisch bizon-skelet zou kunnen bemachtigen. In plaats daarvan vonden zij iets spectaculairs.
Wat het Museum in de ophoging vond zijn wat nu bekend staan als “Folsom punten”. Dit zijn stenen projectielpunten die duidelijk door de bizonjagers werden gebruikt. Wat de archeologische gemeenschap in vuur en vlam zette was het feit dat de punten vermengd waren met de reusachtige bizonribben, en één ervan was zelfs ingebed in een van de ribben. Aangezien zij wisten dat deze reusachtige bizons (Bison Antiquus) rond 9.000 v. Chr. in dit gebied rondzwierven, konden zij de mensheid nu bijna 7.000 jaar eerder in Noord-Amerika plaatsen dan eerder was gedacht. De twee amateur-fossielenverzamelaars kregen de eer tot 1971, toen een archeoloog aan de Eastern New Mexico University ontdekte dat het George McJunkin was die de vindplaats werkelijk had ontdekt. Het eindresultaat is dat een Afro-Amerikaanse ex-slaaf verantwoordelijk was voor het op zijn kop zetten van de Archeologie discipline, en door zijn ontdekking, zichzelf een onuitwisbare plaats in de Amerikaanse geschiedenis heeft bezorgd.