Langston Hughes (1902-1967) was de eerste zwarte schrijver in Amerika die zijn brood verdiende met schrijven. Geboren in Joplin, Missouri, had hij een migrerende jeugd na de scheiding van zijn ouders. Hij bracht tijd door in de Amerikaanse Mid-West en Mexico. Hij bezocht de Columbia University van 1921-1922 maar verliet die, gedesillusioneerd door de koelheid van zijn blanke medestudenten. Hughes’ ervaring van raciale uitsluiting werd nog verergerd door zijn seksuele geaardheid, waardoor hij dubbel afgescheiden was van de “norm” van de blanke samenleving. Zijn homoseksualiteit bleef zijn hele leven verborgen, en in zijn geschriften verwees hij er alleen naar door middel van gecodeerde verwijzingen, in de trant van een van zijn literaire helden, Walt Whitman. Hij voelde zich echter wel in staat om zich uit te spreken tegen de raciale onderdrukking die hij overal om zich heen zag en aan den lijve had ondervonden, en zijn eerste gedichten werden gepubliceerd in het tijdschrift Crisis, dat werd beheerd door de National Association for the Advancement of Coloured People. Na het verlaten van de universiteit reisde Hughes, eerst op een vrachtschip naar Afrika – waar het gebrek aan politieke en economische vrijheid van de inheemse bevolking hem verontrustte – en vervolgens uitgebreid in Europa voordat hij terugkeerde naar de VS. Bij zijn terugkeer publiceerde hij zijn eerste bundel, The Weary Blues, die veel bijval oogstte. Van 1928-1930 woonde hij in New York en was hij een prominent lid van de ‘Harlem Renaissance’, de naam die gegeven werd aan de bloei van intellectuele en culturele activiteit onder de zwarte gemeenschap van New York in die tijd. Naast poëzie schreef Hughes ook toneelstukken, essays en artikelen, waarin hij soms zijn bewondering voor de Sovjet-Unie en de socialistische beginselen tot uitdrukking bracht. Hierdoor werd hij tijdens de anticommunistische hysterie van de jaren 1950 onderzocht door het McCarthy Comité en het duurde een tijdje voordat hij zijn reputatie had hersteld. Tegen de jaren 1960 werden zijn diensten aan de literatuur echter erkend door de regering en werd hij cultureel gezant voor Europa en Afrika voor het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Hughes stierf in 1967 in New York na het Decennium van Protest te hebben meegemaakt en veel van de hervormingen waarvoor hij had gevochten ingevoerd te hebben zien worden.
Deze opname bevat twee van Hughes’ bekendste gedichten. Een van Hughes’ poëtische vernieuwingen was het putten uit de ritmes van zwarte muzikale tradities zoals jazz en blues, maar in ‘The Negro Speaks of Rivers’ is het de erfenis van Negro spirituals die wordt opgeroepen door de majestueuze beeldspraak en sonore herhalingen van het gedicht. The Negro Speaks of Rivers’, dat Hughes schreef toen hij pas zeventien was en per trein door de Mississippi reisde, is een prachtig statement over de kracht van de geschiedenis van zwarte mensen, die Hughes zich voorstelt als zo ver teruggaand als het oude Egypte en verder tot in Afrika en de bakermat van de beschaving. Het gedicht keert aan het eind terug naar Amerika in een moment van optimistische alchemie wanneer hij de “modderige boezem” van de Mississippi “helemaal goud ziet worden in de zonsondergang”.
‘I, Too’, geschreven vlak voor zijn terugkeer uit Europa naar de States en nadat hem de toegang tot een schip was geweigerd vanwege zijn huidskleur, heeft een eigentijdse uitstraling in contrast met de mythische dimensie van ‘The Negro Speaks of Rivers’. Het is echter niet minder krachtig in zijn uitdrukking van sociale onrechtvaardigheid. De kalme, heldere uitspraken van de ‘ik’ hebben een onstuitbare kracht, net als de vooruitgang die het gedicht beoogt. Hughes’ waardige inleidingen bij deze gedichten en zijn prachtige spreekstem maken ze des te aangrijpender.