De achterhoofdsknobbel wordt algemeen beschouwd als een kenmerk van de Neanderthaler. De homologie ervan met de ‘hemibun’ die bij sommige Europese anatomisch moderne mensen uit het Boven-Paleolithicum is waargenomen, is een actueel probleem. Deze studie evalueert kwantitatief de mate van convexiteit van het achterhoofdsvlak in Afrikaanse en Australische moderne menselijke crania om een verband te analyseren tussen dit kenmerk en enkele neurocraniële variabelen. Neanderthaler en Europese Boven-Paleolithische Homo sapiens crania werden ook in de analyse betrokken. De resultaten van deze studie gaven aan dat er een significant verband bestaat tussen de mate van convexiteit van het achterhoofdsvlak en de volgende twee kenmerken in de onderzochte crania van moderne mensen: de verhouding van de maximale neurocraniële hoogte tot de maximale breedte van het gewelf en de verhouding van de bregma-lambda-akkoord tot de bregma-lambda-boog. De resultaten toonden ook aan dat sommige crania van H. sapiens (moderne en fossiele) de Neanderthaler vorm van het occipitale vlak vertonen en dat de neurocraniale hoogte en de vorm van het pariëtale midsagittale profiel van invloed zijn op de convexiteit van het occipitale vlak bij de hominins die in deze studie zijn opgenomen. Deze studie suggereert dat het voorkomen van de grote convexiteit van het occipitale vlak bij de Neanderthalers en H. sapiens een “bijproduct” is van de verwantschap tussen dezelfde neurocraniale kenmerken en er is geen overtuigend bewijs dat de Neanderthaler occipitale knot en de vergelijkbare structuur bij H. sapiens zich tijdens de ontogenese op dezelfde manier ontwikkelen.