Brits archeoloog
Sir Arthur John Evans legde de ruïnes bloot van de oude stad Knossos op Kreta, en daarmee een verfijnde beschaving uit de Bronstijd die hij “Minoïsch” noemde. Evans vond ook duizenden tabletten met daarop Minoïsche schriften, Lineair A en Lineair B. Toen het Lineair B schrift werd ontcijferd, bleek de taal die erin was vastgelegd een vroege vorm van het Grieks te zijn. De ontdekkingen op Kreta wierpen licht op een periode van de Egeïsche beschaving die tot dan toe vooral bekend was door haar zwakke reflecties in de mythologie van het klassieke Griekenland.
Arthur Evans werd geboren op 3 juli 1851 in Nash Mills, Hertfordshire, Engeland. Hij werd opgeleid aan de Harrow School, het Brasenose College van de Universiteit van Oxford en de Universiteit van Göttingen. Na zijn afstuderen reisde Evans met zijn broer Lewis naar Bosnië, waar hij getuige was van een boerenopstand tegen het Ottomaanse bewind. Later werkte hij als correspondent voor de Manchester Guardian in de Balkan, en werd hij secretaris van het Britse Fonds voor Balkan Vluchtelingen. Hij identificeerde vele oude Romeinse vindplaatsen in Bosnië en Macedonië, waaronder steden en wegen. Zijn verslagen voor de Guardian over gebeurtenissen en omstandigheden op de omstreden Balkan leidden er echter toe dat de autoriteiten hem beschuldigden van spionage. Hij werd gearresteerd, gevangen gezet en in 1882 het land uitgezet.
Vier jaar eerder was Evans getrouwd met Margaret Freeman, die tot haar dood in 1893 partner was in zijn werk. Tussen 1884 en 1908 was hij conservator van het Ashmolean Museum in Oxford. Hij was stichtend lid van de British Academy in 1902, en werd buitengewoon hoogleraar prehistorische archeologie in Oxford in 1909.
Evans raakte geïnteresseerd in Kreta na het zien van oude munten en gebeeldhouwde zegelstempels van het eiland. Na zijn eerste reis in 1894 publiceerde hij Kretenzische Pictogrammen en Prae-Phoenicisch schrift, en stelde dat de preklassieke Myceense beschaving van het Griekse vasteland op Kreta was ontstaan. In 1899 kocht hij land op het eiland, waaronder de site van Knossos, voor opgravingsdoeleinden.
Het eiland Kreta is strategisch gelegen voor de punt van het vasteland van Griekenland. Het was de belangrijkste zee- en handelsmacht in de Egeïsche Zee, zo’n 4000 jaar geleden. De Griekse legende verhaalt over de Kretenzische koning Minos, die in zijn paleis een labyrint had waarin een beest huisde dat Minotaurus werd genoemd. De Minotaurus werd beschreven als een angstaanjagend wezen dat vanaf zijn middel een stier was en vanaf zijn middel een man, en dat uiteindelijk werd gedood door de Griekse held Theseus. Deze legende kan een allegorische beschrijving zijn geweest van de ondergang van de Minoïsche beschaving rond 1450 v. Chr., na een vulkaanuitbarsting op een nabijgelegen eiland.
Een jaar na het begin van zijn opgravingen in Knossos, legde Evans de ruïnes van een paleis bloot. Het terrein, dat meer dan vijf hectare besloeg, was aangelegd in een complexe opstelling die deed denken aan het labyrint van de legendarische Minotaurus. Dit was voor Evans aanleiding om de oude beschaving de naam “Minoïsch” te geven. Onder de Minoïsche laag vond hij een nog vroegere nederzetting uit het Neolithicum. Evans werd in 1911 geridderd. Met uitzondering van een onderbreking tijdens de Eerste Wereldoorlog, zette Evans zijn opgravingen in Knossos voort tot 1935, toen hij 84 jaar oud was. Hij beschreef zijn werk daar in The Palace of Minos (4 delen, 1921-1936).
Hoewel Evans had gehoopt de drie schriften die in Knossos werden gevonden te kunnen ontcijferen – een pictografisch schrift, en twee vormen van schrift, Lineair A en Lineair B genaamd – was hij daarin niet succesvol. Een lezing die hij in 1936 in Engeland gaf wekte echter de belangstelling van Michael Ventris (1922-1956), die uiteindelijk Lineair B ontcijferde. Evans overleed op 11 juli 1941 in Youlbury, een stad in de buurt van Oxford. Zijn onderzoek aan Knossos werd overgenomen door de British School of Archaeology, en gaat tot op de dag van vandaag door.
SHERRI CHASIN CALVO