Secundaire bijnierinsufficiëntie (SAI) is een klinische aandoening die het gevolg is van hypothalamische of hypophyseale beschadiging of van langdurige toediening van suprafysiologische doses glucocorticoïden. Aangezien glucocorticoïden op grote schaal worden gebruikt voor een verscheidenheid van ziekten, is de prevalentie van SAI veel hoger dan die van primaire bijnierinsufficiëntie. Hoewel de presentatie van bijnierinsufficiëntie sluipend kan zijn en moeilijk te herkennen, kan een geschikte vervanging van bijnierschorshormonen leiden tot een normale levenskwaliteit en kan een lang leven worden bereikt. Het spectrum van bijnierinsufficiëntie varieert van openlijke bijniercrises tot subtiele disfuncties bij asymptomatische patiënten die het risico lopen acute bijnierinsufficiëntie te ontwikkelen omdat hun hypothalamus-hypofyse-bijnieras (HPA) niet adequaat op stress kan reageren. Identificatie van patiënten met subtiele afwijkingen van de HPA is dus verplicht om deze levensbedreigende gebeurtenis in stressvolle omstandigheden te vermijden. De optimale tests en de optimale testvolgorde voor bijnierinsufficiëntie zijn nog steeds onderwerp van discussie. De insulinetolerantietest (ITT) zou de gouden standaard kunnen zijn, omdat daarmee de hele HPA-as wordt getest, maar er zijn patiënten die wel slagen voor de ITT, maar niet voor de ACTH-test. Er zijn verschillende alternatieven voor de ITT voorgesteld, waaronder de standaard cosyntropinestimulatietest (SST) en SST met lage doses, aangezien de bijnier bij SAI het vermogen verliest om snel op ACTH-stimulatie te reageren. De standaarddosis ACTH, maar niet de dosis van 1 microg, verhoogt de bijnierdoorbloeding en dit kan bijdragen tot de productie van een vroegtijdige cortisolrespons van grotere omvang. Bovendien zou het verlies van de vroege cortisolrespons op ACTH-stimulatie een specifieke eigenschap van bijnierinsufficiëntie kunnen zijn, en dus een gevoelige en vroege marker van falende bijnierfunctie. Terwijl de resultaten van de SST’s vaak positief zijn bij patiënten met langdurige en ernstige ziekte, geven deze tests bij patiënten met milde of recent ontstane SAI, met 250 microg of 1 microg ACTH, meestal normale resultaten; een negatief resultaat van de cosyntropine-test sluit de mogelijkheid van SAI dus niet uit. Verdere studies met een systematische vergelijking van de verschillende tests in grote series patiënten die aan een langdurige follow-up worden onderworpen, zijn nodig om de controverse over de optimale diagnostische strategie van SAI op te lossen.