De namen van Nu en Naunet zijn geschreven met de determinatoren voor hemel en water, en het lijkt duidelijk dat zij de oerwateren voorstellen.
Ḥeḥu en Ḥeḥut hebben geen gemakkelijk aanwijsbare determinatoren; volgens een suggestie van Brugsch (1885) zijn de namen verbonden met een term voor een onbepaald of onbegrensd aantal, ḥeḥ, hetgeen een begrip suggereert dat lijkt op het Griekse aion. Uit de context van een aantal passages waarin Ḥeḥu wordt genoemd, heeft Brugsch echter ook gesuggereerd dat de namen een personificatie kunnen zijn van de atmosfeer tussen hemel en aarde (vgl. Shu).
De namen van Kekui en Kekuit zijn geschreven met een determinator die het hemelhiëroglief combineert met een staf of scepter die wordt gebruikt voor woorden die betrekking hebben op duisternis en onduidelijkheid, en kkw als gewoon woord betekent “duisternis”, hetgeen suggereert dat deze goden de oerdonkernis vertegenwoordigen, vergelijkbaar met het Griekse Erebus, maar in sommige opzichten lijken zij zowel de dag als de nacht te vertegenwoordigen, of de overgang van nacht naar dag en van dag naar nacht.
Het vierde paar heeft geen consistente attributen omdat het met wisselende namen verschijnt; soms wordt de naam Qerḥ vervangen door Ni, Nenu, Nu, of Amun, en de naam Qerḥet door Ennit, Nenuit, Nunu, Nit, of Amunet. De gangbare betekenis van qerḥ is “nacht”, maar de determinatief (D41 voor “stoppen, ophouden, ontkennen”) suggereert ook het principe van inactiviteit of rust.
Er is geen voor de hand liggende manier om vier functies toe te kennen aan de vier paren van godheden, en het lijkt duidelijk dat “de oude Egyptenaren zelf geen erg duidelijk idee hadden” met betrekking tot dergelijke functies. Niettemin zijn er pogingen gedaan om “vier ontologische concepten” toe te kennen aan de vier paren.
In de context van het Nieuwe Rijk gebruikt Karenga (2004) bijvoorbeeld “vloeibaarheid” (voor “overstroming, wateren”), “duisternis”, “onbegrensdheid”, en “onzichtbaarheid” (voor “rust, inactiviteit”).