Guillén putte uit zijn gemengde Afrikaanse en Spaanse afkomst en opvoeding om zijn kennis van de traditionele literaire vorm te combineren met ervaring uit de eerste hand met de spraak, legenden, liederen en liedjes van Afro-Cubanen in zijn eerste dichtbundel, Motivos de son. Het werd al snel geprezen als een meesterwerk en op grote schaal geïmiteerd. In de jaren 1920, toen Afro-Cubaanse klanken en instrumenten de wereld van de Cubaanse muziek veranderden, begon de Afro-Cubaanse cultuur ook tot uitdrukking te komen in kunst en literatuur. Aanvankelijk werd Afro-Cubaanse poëzie, of “negrista” poëzie, voornamelijk gepubliceerd door Europese Cubanen zoals Emilio Ballagas, Alejo Carpentier, en José Tallet. Het was pas in de jaren 1930 dat Guillén in literaire termen aansprak door een persoonlijk verslag te geven van de strijd, dromen en maniertjes van Afro-Cubanen.
Guillén werd uitgesproken politiek, en ontevreden met de schilderachtige weergave van het dagelijkse leven van de armen. Hij begon hun onderdrukking aan de kaak te stellen in zijn gedichtenbundels Sóngoro cosongo en West Indies Ltd. Guillén schreef ook Cantos para soldados y sones para turistas, die zijn groeiende politieke engagement weerspiegelden. Guillén is waarschijnlijk de bekendste vertegenwoordiger van de “poesía negra” (“zwarte poëzie”), die probeerde een synthese tot stand te brengen tussen zwarte en blanke culturele elementen, een “poëtische mestizaje”. Kenmerkend voor zijn gedichten is het gebruik van onomatopoëtische woorden (“Sóngoro Cosongo”, “Mayombe-bombe”) die het geluid van trommels of het ritme van de son proberen te imiteren. Silvestre Revueltas’ symfonische compositie Sensemayá was gebaseerd op Guillén’s gelijknamige gedicht, en werd het bekendste werk van die componist, gevolgd door José Limantour’s suite uit zijn filmmuziek voor La noche de los mayas.
Guillén werd later door veel critici erkend als de meest invloedrijke van die Latijns-Amerikaanse dichters die Afrikaanse thema’s behandelden en Afrikaanse zang- en dansritmes in literaire vorm herschepten. Guillen werd internationaal bekend met de publicatie van Motivos de son (1930). Het werk was geïnspireerd door de levensomstandigheden van Afro-Cubanen en de populaire son-muziek. Het werk bestaat uit acht korte gedichten waarin de alledaagse taal van de Afro-Cubanen wordt gebruikt. De bundel viel op in de literaire wereld omdat het het belang van de Afro-Cubaanse cultuur als een geldig genre in de Cubaanse literatuur benadrukte en vaststelde.
In Man-Making Words: Selected Poems of Nicolás Guillén, schreef Angel Aguier, met betrekking tot Motivos de son, dat
“de ‘zoon’, een gepassioneerde dans geboren uit de ontmoeting tussen negers en blanken onder Caribische luchten waarin de woorden en de muziek van het volk culmineren in gezang, is de basis substantie van de elementaire poëzie die Guillen intuïtief aanvoelde als de uitdrukking van de Cubaanse geest…. Hij koos specifiek voor de zoon als de gemengde artistieke schepping van de twee rassen die samen de Cubaanse bevolking vormen; want de zoon, in vorm en inhoud, doorloopt alle aspecten van ons nationale karakter”.
Dit citaat geeft aan hoe de son, zo’n diepgaand muziekgenre van die tijd, de aanzet gaf tot de samensmelting van de zwarte en blanke Cubaanse cultuur. Guillén’s integratie van het genre in zijn geschriften, symboliseerde en creëerde een pad voor dezelfde culturele fusie in de Cubaanse literatuur.
Guillén’s unieke benadering van het gebruik van de son in zijn poëzie komt tot uiting in zijn boek Sóngoro consongo (1931). In dit werk heeft Guillén gedichten opgenomen die het leven van Cubanen verbeelden en het belang van de Afro-Cubaanse cultuur in de Cubaanse geschiedenis benadrukken. Sóngoro consongo legt de essentie vast van de Afro-Cubaanse cultuur en de manieren waarop de mensen omgaan met hun persoonlijke situaties.
Guillén’s gedicht, “La canción del bongó”, uit Sóngoro consongo, is een samensmelting van West-Afrikaanse en Spaanstalige literaire stijlen, wat bijdraagt aan zijn unieke literaire visie.
Esta es la canción del bongó:
-Aquí el que más fino sea,
responde, si llamo yo.
Unos dicen: Ahora mismo,
otros dicen: Allá voy.
Pero mi repique bronco,
pero mi profunda voz,
convoca al negro y al blanco,
que bailan el mismo son,
cueripardos y almiprietos
más de sangre que de sol,
pues quien por fuera no es de noche,
por dentro ya oscureció.
Aquí el que más fino sea,
responde, si llamo yo.
In dit land, mulatto
van Afrikaansche en Spaansche
(Santa Bárbara aan den eenen kant,
aan den anderen kant, Changó),
is er altijd een of andere grootvader missende,
wanneer er niet een of andere Don
surplus is,
en er zijn titels van Castilië
met verwanten in Bondó:
Het is beter te zwijgen, vrienden,
en niet met de vraag te kwispelen,
want wij komen van verre,
en wij lopen in tweeen en tweeen.
hier is hij die het fijnst is,
antwoordt als ik roep.
Er zullen er zijn die komen om mij te beledigen,
maar niet van harte;
er zullen er zijn die in het openbaar op mij spuwen,
wanneer hij mij alleen kuste….
Die, zeg ik:
Vader,
altijd zul je me om vergiffenis vragen,
altijd zul je van mijn ajiaco eten,
altijd zul je me reden geven,
altijd zul je mijn huid slaan,
altijd zul je dansen op mijn stem,
altijd zullen we arm in arm lopen,
altijd zul je zijn waar ik ben:
al kom je van beneden naar boven,
want hier ben ik de hoogste!
In dit gedicht, zoals vele in Sóngoro consongo, zijn de ritmische klanken van de zoon verwerkt. Het gedicht heeft een ritme dat gebruik maakt van de markering van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen in sterke en zwakke tellen, in plaats van alleen het aantal lettergrepen. Dellita L. Martin zegt dat “La canción del bongó” er als gedicht uitspringt omdat “het het enige gedicht is dat Guillén’s pijnlijk toenemende bewustzijn van raciale conflicten in Cuba aangeeft”.