Bourbon 101
U kent wellicht het gezegde dat alle bourbons whisky zijn, maar niet allemaal bourbon. Om als bourbon geclassificeerd te worden, moet een whisky in de V.S. gemaakt zijn. Elke staat is goed, maar de meeste worden in Kentucky gemaakt. Bovendien moet het beslag, dat is het mengsel van granen waaruit bourbon wordt gedistilleerd, voor ten minste 51 procent en niet meer dan 79 procent uit Indische maïs bestaan. De meeste recepten gebruiken ongeveer 70% maïs, waaraan het zijn bijnaam maïswhiskey ontleent.
Naast maïs zijn de andere granen die bij het maken van bourbon worden gebruikt gemoute gerst en rogge of tarwe. Sommige bourbonmakers uit Kentucky zeggen dat het kalkstenen bronwater in dat gebied van de staat bourbon zijn kenmerkende smaak verleent.
Bourbon moet minstens twee jaar rijpen in een nieuw, verkoold eiken vat gemaakt van Amerikaans wit eiken. Maar veel soorten bourbon worden vier jaar of langer gerijpt. Bourbon krijgt zijn kleur en veel van zijn smaak door het rijpen in vaten. Het verkoolde hout zorgt voor gekarameliseerde suikers die smaak aan de whiskey geven. De vaten kunnen maar één keer voor bourbon gebruikt worden, dus veel vaten worden meubels of brandhout. Andere worden gebruikt voor het verouderen van sojasaus, terwijl de meeste in het Verenigd Koninkrijk terechtkomen voor hun Schotse whisky’s.
Bourbonvaten worden opgeslagen in grote pakhuizen met meerdere verdiepingen, rick houses genaamd. De houten vaten zetten uit en krimpen in functie van het weer buiten, dat uiteindelijk in deze rick houses doordringt. Warm weer zorgt ervoor dat de poriën van het hout meer open gaan staan en hun smaak afgeven. Het resultaat is dat de vaten op de bovenste verdieping een iets andere smaak hebben dan die op de lagere verdiepingen.
De meeste distilleerders maken hun bourbon tussen 80 en 100 proof. Dit betekent dat het 40 tot 50 volumeprocent alcohol bevat.