De psychometrische eigenschappen van de NPI zijn sinds de creatie in 1979 voortdurend onderzocht, zowel door de oorspronkelijke bedenkers Raskin en Hall, als door een verscheidenheid van latere onderzoekers, waaronder: Emmons, Bushman & Baumeister, en Rhodewalt & Morf. Volgens het betrouwbaarheids- en validiteitsonderzoek van Raskin en Hall heeft de NPI een sterke constructvaliditeit en ecologische validiteit. Toen vijf-factorenmodel (FFM) profielen werden gecreëerd, stelden expert-beoordelde en meta-analytische studies hoge correlatie vast met de NPI profielen, wat wijst op hoge betrouwbaarheid met betrekking tot persoonlijkheidstrekken en gedrag correlaties. Deze correlaties worden ondersteund door onderzoek uitgevoerd door Raskin en Hall, evenals door Emmons, waarin sterke, positieve correlaties met extraversie en psychoticisme werden gevonden.
De NPI heeft een zwakke convergente validiteit en van sommige items is betoogd dat ze niet het centrale dogma van narcisme weerspiegelen (b.v. “Ik zie mezelf als een goede leider”). Bovendien is de factorstructuur van de NPI in twijfel getrokken. In onderzoek uitgevoerd door Emmons, werden vier factoren geïdentificeerd via principale componenten analyse (PCA), waaronder: leiderschap/autoriteit, zelfbewondering/zelfabsorptie, superioriteit/arrogantie, en exploitativiteit/entitlement. Anderzijds identificeerden Raskin en Terry zeven factoren, ook via PCA: autoriteit, exhibitionisme, superioriteit, aanspraak, exploitativiteit, zelfvoorziening en ijdelheid. Recenter onderzoek door Kubarych, Deary, en Austin heeft twee factoren geïdentificeerd, waaronder: macht en exhibitionisme. Corry, Merritt, Mrug, en Pamp identificeerden ook twee factoren, waaronder: leiderschap/autoriteit en exhibitionisme/entitlement. Over het algemeen zijn variaties in datareductie-technieken gedeeltelijk toegeschreven aan problemen met de factorstructuur.
De NPI blijkt ook een slechte interne consistentie te hebben.