Nabumeton is een niet-steroïde ontstekingsremmend prodrug, dat zijn farmacologische effecten uitoefent via de metaboliet 6-methoxy-2-naftylazijnzuur (6-MNA). Nabumeton zelf is niet zuur en ondergaat na absorptie een uitgebreid first-pass metabolisme om de belangrijkste circulerende actieve metaboliet (6-MNA) te vormen, die een veel krachtiger remmer is van bij voorkeur cyclo-oxygenase (COX)-2. De drie belangrijkste metabolische routes van nabumeton zijn O-demethylering, reductie van de keton tot een alcohol, en een oxidatieve splitsing van de zijketen om azijnzuurderivaten te verkrijgen. In wezen wordt geen onveranderd nabumeton en < 1% van de belangrijkste 6-MNA-metaboliet onveranderd in de urine uitgescheiden, waaruit 80% van de dosis kan worden teruggevonden en nog eens 10% in de feces. Nabumeton wordt klinisch voornamelijk gebruikt voor de behandeling van patiënten met osteoartritis (OA) of reumatoïde artritis (RA) om pijn en ontsteking te verminderen. De klinische werkzaamheid van nabumeton is ook geëvalueerd bij patiënten met ankyloserende spondylitis, verwondingen van weke delen en juveniele RA. De optimale orale dosering van nabumeton voor OA-patiënten is 1 g eenmaal daags, die goed wordt verdragen. De therapeutische respons is beter dan die van placebo en vergelijkbaar met die van niet-selectieve COX-remmers. Bij RA-patiënten is 1 g nabumeton voor het slapen gaan optimaal, maar een extra 0,5-1 g kan ’s morgens worden toegediend bij patiënten met aanhoudende symptomen. Bij RA heeft nabumeton een vergelijkbare klinische werkzaamheid aangetoond als aspirine (acetylsalicylzuur), diclofenac, piroxicam, ibuprofen en naproxen. Uit klinische proeven en een decennium van wereldwijde veiligheidsgegevens en postmarketing surveillance studies op lange termijn blijkt dat nabumeton over het algemeen goed wordt verdragen. De meest voorkomende bijwerkingen zijn die welke gewoonlijk met COX-remmers worden waargenomen, waaronder diarree, dyspepsie, hoofdpijn, buikpijn en misselijkheid. Net als andere COX-remmers kan nabumeton het risico op maagperforaties, -ulceraties en -bloedingen (PUB’s) verhogen. Verscheidene studies tonen echter een lage incidentie van PUBs aan, en op gelijke voet met de aantallen die zijn gerapporteerd uit studies met COX-2 selectieve remmers en aanzienlijk lager dan voor niet-selectieve COX-remmers. Dit wordt vooral toegeschreven aan de niet-zure chemische eigenschappen van nabumeton, maar ook aan zijn COX-1/COX-2-remmend profiel. Via zijn metaboliet 6-MNA heeft nabumeton in klinische studies een dosisafhankelijk effect op de aggregatie van bloedplaatjes, maar geen effect op de bloedingstijd. Bovendien hebben verschillende kortetermijnstudies weinig tot geen effect op de nierfunctie aangetoond. Vergeleken met COX-2 selectieve remmers vertoont nabumeton vergelijkbare ontstekingsremmende en pijnstillende eigenschappen bij patiënten met artritis en er is tot op heden geen bewijs van overmatige GI of andere vormen van complicaties.