Morisco, (Spaans: “Kleine Moor”), een van de Spaanse moslims (of hun nakomelingen) die gedoopt werden tot christenen.
Tijdens de christelijke herovering van het islamitische Spanje werd aan de zich overgevende moslimgemeenschappen (Mudejar) in Aragon (1118), Valencia (1238) en Granada (1492) meestal bij verdrag vrijheid van godsdienst gegarandeerd. Dit tolerante beleid werd aan het eind van de 15e eeuw opgegeven, toen de christelijke autoriteiten begonnen met bekeringen en de vernietiging van Islāmische theologische boeken bevolen. De Moslims van Granada kwamen in opstand. In 1502, toen hun de keuze werd geboden tussen doop of verbanning, lieten velen van hen zich dopen en bleven in het geheim de Islām beoefenen; in 1526 werden de Moslims van Valencia en Aragon op soortgelijke wijze gedwongen zich te bekeren. Daarna werd de Islām officieel verboden in Spanje.
De Moriscos bleken echter niet assimileerbaar te zijn. Hoewel zij raciaal niet te onderscheiden waren van hun oud-christelijke buren (christenen die hun geloof onder moslimheerschappij hadden behouden), bleven zij spreken, schrijven en zich kleden als moslims. De oud-christenen verdachten de Moriscos ervan de Algerijnen en de Turken, beide vijanden van Spanje, te helpen en waren bevreesd voor hun heilige oorlogen (jihāds), die hele gebieden terroriseerden. Onderworpen aan discriminerende belastingen terwijl hun hoofdindustrie, de zijdehandel, werd teruggedrongen door een verkeerd fiscaal beleid, slecht onderwezen in hun nieuwe geloof en voor hun onwetendheid gestraft door kerk en inquisitie, wendden de Moriscos zich buiten Spanje voor steun van de Moslims. Zij verkregen juridische adviezen (fatwās) die hen verzekerden dat het toegestaan was de Islām in het geheim te beoefenen (taqīyah), en produceerden vervolgens boeken, bekend als aljamiados, geschreven in het Spaans met gebruikmaking van het Arabische alfabet, om mede-Moriscos in de Islām te onderrichten.
In 1566 vaardigde Filips II een edict uit dat de Moriscos van Granada hun taal, gewoonten en klederdracht verbood. Zij kwamen in 1569 in opstand; na twee jaar oorlog werden zij massaal uit Granada verwijderd en over geheel Noord-Spanje verspreid. Bewijzen van hun voortdurende politieke en religieuze ontrouw leidden tot een koninklijk bevel tot deportatie op 22 september 1609; hun uitzetting werd ongeveer vijf jaar later voltooid. Naar schatting 300.000 Moriscos vestigden zich voornamelijk in Algerije, Tunesië en Marokko, waar zij opnieuw een vreemd element vormden. Na verscheidene generaties werden zij geassimileerd, maar iets van hun Spaanse erfenis is tot in de moderne tijd blijven bestaan.