De eerste geregistreerde minbar in de islamitische wereld was de minbar van Mohammed in Medina, gemaakt in 629 n.C. (of tussen 628 en 631 n.C.) en bestond eenvoudig uit twee treden en een zitplaats, die op een troon leek. Na de dood van Mohammed bleef deze minbar door de kaliefen die hem opvolgden gebruikt worden als een symbool van gezag. De Umayyadische kalief Mu’awiya I (regeerde over 661-680) verhoogde de oorspronkelijke minbar van Mohammed door het aantal treden te verhogen van drie naar zes, en zo de prominentie ervan te vergroten. Tijdens de Umayyad periode werd de minbar gebruikt door de kaliefen of hun representatieve gouverneurs om belangrijke openbare aankondigingen te doen en om de vrijdagspreek (khutba) te houden. In de laatste jaren van het Umayyadische kalifaat, vóór de val ervan in 750, gaven de Umayyaden opdracht minbars te bouwen voor alle vrijdagsmoskeeën van Egypte, en kort daarna werd deze praktijk uitgebreid tot andere moslimgebieden. Tegen het begin van de Abbasidische periode (na 750) was het de standaard geworden in de vrijdagsmoskeeën in alle moslimgemeenschappen.
Minbars ontwikkelden zich dus snel tot een symbool van politieke en religieuze legitimiteit voor de moslimautoriteiten. Het was een van de enige belangrijke formele inrichtingselementen van een moskee en was dus op zichzelf een belangrijk architectonisch kenmerk. Belangrijker was echter dat in de moskee de wekelijkse vrijdagpreek werd gehouden, waarin gewoonlijk de naam van de huidige moslimheerser over de gemeenschap werd genoemd en andere openbare aankondigingen van religieuze of politieke aard werden gedaan. Als gevolg hiervan investeerden latere Moslim heersers soms aanzienlijke kosten in het bestellen van rijk versierde minbars voor de belangrijkste moskeeën van hun grote steden.
De oudste islamitische preekstoel ter wereld die tot op heden bewaard is gebleven, is de minbar van de Grote Moskee van Kairouan in Kairouan, Tunesië. Hij dateert van rond 860 of 862 n.C., onder het bewind van de Aghlabidische gouverneur Abu Ibrahim Ahmad, en werd geheel of gedeeltelijk ingevoerd uit Bagdad. Het is een trap van elf treden, gemaakt van meer dan 300 gebeeldhouwde stukken teakhout (een uit India ingevoerd materiaal). Door zijn ouderdom en de rijkdom van zijn versieringen wordt hij beschouwd als een belangrijk stuk historische islamitische kunst. Andere beroemde voorbeelden van middeleeuwse minbarren zijn de Almoravid Minbar in Marrakesh, die in 1137 in opdracht van Ali ibn Yusuf werd gebouwd, en de Minbar van de al-Aqsa Moskee (ook bekend als de Minbar van Saladin) in Jeruzalem, die in 1168-69 in opdracht van Nur ad-Din werd gebouwd.
Houtwerk was tot in de Ottomaanse periode in grote delen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika het belangrijkste medium voor de bouw van minbars. Deze houten minbars waren in veel gevallen zeer ingewikkeld versierd met geometrische patronen en uitgesneden arabesken (planten- en bloemmotieven), en met Arabische kalligrafische inscripties (die vaak de totstandkoming van de minbar vermeldden of verzen uit de Koran bevatten). In sommige gevallen waren ze ook voorzien van delicaat inlegwerk met ivoor of parelmoer. Veel ateliers vervaardigden minbars die uit honderden stukken bestonden die in elkaar werden gezet met behulp van een in elkaar grijpende techniek en houten pinnen, maar zonder lijm of metalen spijkers. Naast de reeds genoemde Almoravid Minbar en de Minbar van Saladin, zijn andere zeer geslaagde voorbeelden van deze stijl de Minbar van de Ibrahimi Moskee in Hebron (in gebruik genomen in 1091), de minbar van de Qarawiyyin Moskee (voltooid in 1144), en de Minbar van al-Ghamri (nu gehuisvest in de Khanqah van Sultan Barsbay) in Caïro (circa 1451), onder anderen.
Zeer stenen minbarren werden soms ook in deze vroege periode vervaardigd, zoals het voorbeeld van de minbar van de Moskee van Sultan Hasan in Caïro (14e eeuw). Tijdens de Ottomaanse periode werden steen en marmer echter steeds meer de favoriete materialen voor nieuwe minbars, hoewel vaak met vereenvoudigde versieringen in vergelijking met de vroegere houten versies. Een goed voorbeeld van dit genre, met nog steeds een rijke versiering, is de minbar van de Selimiye Moskee in Edirne (eind 16e eeuw). Stenen minbars in verschillende stijlen waren ook favoriet op het Indiase subcontinent; vroegere houten minbars waren hier wellicht gebruikelijk, maar er zijn er maar weinig bewaard gebleven.