Een menhir (van de Bretonse talen: maen of men, “steen” en hir of hîr, “lang”), staande steen, orthostaat of lith is een grote door mensenhanden vervaardigde rechtopstaande steen, meestal daterend uit de Europese midden-bronstijd. Men kan ze individueel aantreffen als monolieten, of als deel van een groep gelijksoortige stenen. De afmetingen van menhirs kunnen aanzienlijk variëren, maar lopen vaak taps toe naar de top.
Zij zijn wijd verspreid over Europa, Afrika en Azië, maar het talrijkst in West-Europa; vooral in Ierland, Groot-Brittannië, en Bretagne en andere delen van Frankrijk, waar er ongeveer 50.000 exemplaren zijn, terwijl er alleen al in Noordwest-Frankrijk 1.200 menhirs zijn. Staande stenen zijn meestal moeilijk te dateren. Zij werden gebouwd tijdens vele verschillende perioden in de prehistorie als onderdeel van de grotere megalithische culturen in Europa en nabijgelegen gebieden.
Sommige menhirs zijn opgericht naast gebouwen die vaak een vroege of actuele religieuze betekenis hebben. Een voorbeeld is de South Zeal Menhir in Devon, die de basis vormde voor een 12e-eeuws klooster dat door lekenmonniken werd gebouwd. Het klooster werd later het Oxenham Arms hotel in South Zeal, en de staande steen staat nog steeds op zijn plaats in de oude knusse bar van het hotel.
Wanneer menhirs in groepen voorkomen, vaak in een cirkelvormige, ovale, henge- of hoefijzerformatie, worden zij soms megalithische monumenten genoemd. Dit zijn plaatsen van oude religieuze ceremonies, soms met grafkamers. De precieze functie van menhirs heeft meer discussie uitgelokt dan vrijwel elk ander onderwerp in de Europese prehistorie. In de loop der eeuwen zijn ze door Druïden gebruikt voor mensenoffers, gebruikt als territoriale markering, als onderdeel van een complex ideologisch systeem, gebruikt als geheugensteun voor orale culturen, of als vroege kalenders. Tot in de negentiende eeuw beschikten antiquaren niet over substantiële kennis van de prehistorie, en hun enige referentiepunten werden verschaft door de klassieke literatuur. De ontwikkelingen van de radiokoolstofdatering en de dendrochronologie hebben de wetenschappelijke kennis op dit gebied aanzienlijk bevorderd.
Het woord menhir werd door 19de-eeuwse archeologen overgenomen uit het Frans. De introductie van het woord in het algemene archeologische gebruik wordt toegeschreven aan de 18e-eeuwse Franse militair Théophile Corret de la Tour d’Auvergne. Het is een combinatie van twee woorden uit het Bretons: maen en hir. In het moderne Welsh worden ze omschreven als maen hir, of “lange steen”. In het moderne Bretons wordt het woord peulvan gebruikt, waarbij peul “staak” of “paal” betekent en van een zachte mutatie is van het woord maen, dat “steen” betekent. In Duitsland en Scandinavië wordt het woord Bauta gebruikt (b.v. de:Bautastein en no:Bautastein) en dit vindt af en toe zijn weg naar het Engels met de term “bauta stone”.