Omstreeks het midden van de 5e eeuw v. Chr. trokken de Lucaniërs zuidwaarts Oenotrië binnen en verdreven de inheemse stammen, bij de Grieken bekend als Oenotriërs, Chones en Lauternoi, naar het bergachtige binnenland.
De Lucaniërs waren verwikkeld in vijandelijkheden met de Griekse kolonie Taras/Tarentum, en met Alexander, koning van Epirus, die in 334 v. Chr. door het Tarentijnse volk te hulp werd geroepen, waarmee een precedent werd geschapen voor Eproteze inmenging in de aangelegenheden van Magna Graecia. In 331 vermoordden verraderlijke Lucaniërs Alexander van Epirus.
In 298, aldus Livy, sloten zij een verbond met Rome, en de Romeinse invloed werd uitgebreid door de koloniën Venusia (291), Paestum (Grieks Posidonia, opnieuw gesticht in 273), en bovenal Romeins Tarentum (opnieuw gesticht in 272). Daarna moesten de Lucaniërs echter het onderspit delven in de verschillende oorlogen op het schiereiland waaraan Rome deelnam. Zij waren soms in bondgenootschap met Rome, maar vaker in vijandelijkheden verwikkeld, gedurende de Samnietenoorlogen.
Toen Pyrrhus van Epirus in 281 in Italië aan land kwam, behoorden zij tot de eersten die zich in zijn voordeel uitspraken, en na zijn abrupte vertrek werden zij in een tien jaar durende veldtocht (272) tot onderwerping teruggebracht. De vijandschap bleef diep; zij steunden de zaak van Hannibal tijdens de Tweede Punische Oorlog (216), en Lucania werd tijdens verschillende veldtochten door beide legers geteisterd. Het land herstelde zich nooit van deze rampen en raakte onder het Romeinse bewind in verval, waaraan de Sociale Oorlog, waaraan de Lucaniërs samen met de Samnieten tegen Rome deelnamen (91 – 88 v. Chr.), de genadeslag gaf.
In de tijd van Strabo (63 v. Chr. – 24 n. Chr.) waren de Griekse steden aan de kust onbeduidend geworden en begon, als gevolg van de afname van de bevolking en de bebouwing, de malaria de overhand te krijgen. De weinige steden in het binnenland waren van geen belang. Een groot deel van de provincie was weidegebied, en de bergen waren bedekt met bossen, waarin wilde zwijnen, beren en wolven in overvloed voorkwamen.