Samenvatting

In het korte voorwoord van de Second Treatise spreekt Locke de hoop uit dat zijn tekst de heerschappij van Koning Willem zal rechtvaardigen, en spreekt hij zich uit tegen de intellectuele en morele tekortkomingen van Sir Robert Filmer’s geschriften (zie commentaar).

In hoofdstuk 1 herhaalt Locke eerst zijn argumenten uit de Eerste Verhandeling tegen de geschriften van Sir Robert Filmer. Zijn punten weerleggen Filmer als volgt:

  • Adam kreeg van God GEEN absoluut gezag over de wereld en zijn kinderen
  • Adams erfgenamen hadden daarom dit gezag niet
  • Niemand kan aanspraak maken op rechten, aangezien het onmogelijk is om Adam’s erfgenamen vandaag de dag te identificeren.

Locke beoogde Filmer’s theorie van het goddelijke recht van soevereiniteit te weerleggen. Locke eindigt het hoofdstuk met de opmerking dat men de verschillende soorten macht – vaderlijke, familiale en politieke – niet met elkaar moet verwarren, want elk heeft zeer verschillende kenmerken. Hij definieert politieke macht als het recht om wetten te maken voor de bescherming en regulering van eigendom; deze wetten worden gesteund door de gemeenschap, voor het algemeen welzijn.

Locke gaat in op de natuurlijke instincten van mensen, of de natuurtoestand, om politieke macht te definiëren. In hoofdstuk 2 legt Locke de natuurtoestand uit als een toestand van gelijkheid waarin niemand macht heeft over een ander, en iedereen vrij is om te doen wat hij wil. Hij merkt echter op dat deze vrijheid geen vrijbrief is om anderen te misbruiken, en dat zelfs in de natuurtoestand het natuurrecht bestaat. Elk individu in de natuurtoestand heeft de macht om de natuurwetten, die universeel zijn, uit te voeren. Locke stelt vervolgens dat het bewijs van deze natuurwet ligt in het feit dat, ook al kan een mens redelijkerwijs niet onder de macht van een vreemde koning staan, als iemand in een vreemd land een misdaad begaat, hij toch gestraft kan worden. Locke stelt dat het natuurrecht eenvoudigweg eist dat de straf past bij de misdaad – een persoon in de staat der natuur kan elke misdaad ongedaan maken om de dader ervan te weerhouden de misdaad te herhalen. Locke besluit met de opmerking dat alle mensen in een natuurtoestand verkeren totdat een speciale overeenkomst of afspraak tussen hen (die hij later belooft te beschrijven) hen lid maakt van een politieke samenleving.

Commentaar

In de Tweede Verhandeling stijgt Locke uit boven de specifieke kenmerken van de politieke situatie zoals beschreven in de Inleiding om een samenhangende theorie te schetsen van liberaal politiek bestuur, gebaseerd op de heiligheid van individueel eigendom en de natuurtoestand. In Locke’s natuurstaat heeft geen mens zeggenschap over een ander, regeert het natuurrecht en maakt alle mensen gelijk, en bezit ieder individu de uitvoerende macht van het natuurrecht.

Locke’s theorie bevat vele aannames. De eerste is de aanname van een moraalsysteem – de natuurwet vloeit voort uit een theorie van rechtvaardigheid, een verzameling rechten. Niemand zou “rechten” hebben als er geen morele code zou zijn die van toepassing is op menselijke handelingen, noch zou er een norm zijn voor “rechtvaardige” bestraffing. Locke gebruikt vaak de term “rechten” en doet een beroep op het geweten en de “kalme rede”, die allemaal zijn veronderstellingen over rechtvaardigheid en moraliteit weerspiegelen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.