Lewisiet is een organisch arseenhoudend oorlogsgas dat een blaasmiddel is met de bijbehorende toxiciteit doordat het zich kan verbinden met thiolgroepen die essentieel zijn voor de activiteit van een verscheidenheid van enzymen. Hoewel Lewisiet is aangemerkt als “vermoedelijk kankerverwekkend”, wordt de aanklacht niet ondersteund door het beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal. De ongegronde conclusie is namelijk gebaseerd op één specifiek geval van een voormalige Duitse soldaat wiens rechteronderbeen in 1940 werd blootgesteld aan vloeibaar Lewisiet, met de daaropvolgende ontwikkeling van intraepidermaal plaveiselcelcarcinoom, en het onderzoek van overlijdensakten van voormalige werknemers van een Japanse fabriek die een verscheidenheid van oorlogsgassen produceerde, waaronder mosterdgas, blauwzuur, chlooracetofenoom, fosgeen, difenylcyanarine en Lewisiet. Het is moeilijk te begrijpen waarom Lewisiet uit deze groep giftige chemicaliën werd gekozen als een van de stoffen die verantwoordelijk zijn voor ademhalingskanker bij deze werknemers. Het lijkt inderdaad een moeilijke taak om een specifieke werknemer los te koppelen van een van de andere van verschillende gassen op de werkplek en een specifiek door gas veroorzaakt sterfgeval toe te wijzen. Het bewijs dat organische arsenalen kankerverwekkend zijn, is zwak. Hoewel anorganische arseenderivaten op grond van het beschikbare bewijsmateriaal als zwakke mutagenen worden beschouwd, is er weinig bewijs dat organische arseenverbindingen mutageen zijn. Recent onderzoek naar het mutagene potentieel van Lewisiet met de Ames-test heeft uitgewezen dat Lewisiet onder deze omstandigheden niet mutageen is. Orale toediening van arseenverbindingen, zowel anorganische als organische, veroorzaakt geen teratogeniteit, behalve bij zeer hoge doses die met een zekere mate van toxiciteit voor de moeder in verband worden gebracht; parenterale toediening is wel in verband gebracht met teratogeniteit, maar informatie over toxiciteit voor de moeder is niet altijd beschikbaar. De toxiciteit voor de moeder moet dan ook worden beschouwd als een belangrijk diagnostisch instrument om te beoordelen of een chemische stof teratogeen is. De betekenis van parenterale routes voor het induceren van teratogeniciteit is eveneens problematisch. Onlangs is aangetoond dat Lewisiet niet teratogeen is bij ratten of konijnen. In een monografie over arseen wordt beknopt gesteld dat “er geen epidemiologisch onderzoek bij mensen is verricht naar de carcinogeniteit van organische arseenverbindingen” (WHO 1981). Het gebrek aan dergelijk bewijs uit epidemiologische bronnen of uit dierstudies is inderdaad klinkend. Momenteel is er geen bewijs dat Lewisiet carcinogeen, mutageen of teratogeen is. Een overzicht van toxicologische studies van andere organische arseenverbindingen heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat deze kankerverwekkend, mutageen of teratogeen zouden kunnen zijn.