De kopeck (kopeyka ) – gelijk aan een honderdste van de roebel – werd voor het eerst ingevoerd in het kader van een monetaire hervorming in 1534 en was gelijk aan 0,68 gram zilver.
De zilveren munt was twee keer zo zwaar als de Moskovitische denga (moskovka ) en stond bekend als denga kopeynaya, omdat hij, net als zijn Litouwse model, een ruiter afbeeldde die een lans (kope ) droeg. De naam novgorodka, die aanvankelijk veel gebruikelijker was, weerspiegelde het feit dat deze denga in waarde gelijk was aan de oude denga van Novgorod. Ondanks de hervorming bleven de Moskovische denga en altyn (de laatste gelijk aan drie kopeken) tot in de achttiende eeuw de basiseenheden van boekhouding. Tot de monetaire hervorming van 1654 was de kopek de grootste munt die werd geslagen, samen met de denga en de polushka (een kwart kopek). Vasilij Sjuiskij sloeg korte tijd gouden kopeken, en tijdens de munthervorming van Alexei Michajlovitsj van 1655 tot 1663 werden koperen kopeken geslagen. Aleksej begon ook roebel, poltina (50 kopeken) en altyn te slaan, en bij wijze van proef ook de grosj (twee kopeken). In 1701 werden de polupoltinnik (25 kopeken), de grivna (10 kopeken) en de polugrivna (5 kopeken) ingevoerd.
Peter I’s monetaire hervorming van 1704 voerde een decimaal systeem in met de koperen kopek als basisonderverdeling van de zilveren roebel, hoewel er tot 1718 nog zilveren kopeken werden geslagen. In 1760 werden munten van vijftien en twintig kopeken ingevoerd. Munten van maximaal vijf kopeken werden tijdens de rest van de keizertijd meestal van koper geslagen, ongeacht de overgang tussen zilveren, gouden en papieren roebels. Tijdens de Sovjetperiode werden kopeken geslagen van een legering van koper en zink.
Zie ook: alexei mikhailovitsj; altyn; koperrellen; denga; roebel; sjuiskij, vasilij ivanovitsj
bibliografie
Spasskij, Ivan Georgievitsj. (1968). Het Russische Monetaire Stelsel: A Historico-Numismatic Survey, tr. Z. I. Gorishina en rev. L. S. Forrer. Amsterdam: J. Schulman.
Jarmo T. Kotilaine