Kenneth Duva Burke werd geboren in Pittsburgh, Pennsylvania, op 5 mei 1897. Burke stopte twee keer met zijn studie, eerst aan Ohio State en daarna aan Columbia, omdat hij liever op zichzelf wilde studeren. Hij wilde schrijven in plaats van de weg naar een hoogleraarschap te volgen. Hij werd deel van de literaire cultuur van Greenwich Village, gesteund door een kleine toelage van zijn vader. In 1919 trouwde Burke met Lillian Batterham, met wie hij drie dochters kreeg. In 1933 scheidde hij van Lillian en trouwde met haar zuster, Elizabeth, met wie hij twee zonen kreeg.
Burke nam volop deel aan de literaire en academische cultuur van de jaren twintig. Daarna, hoewel hij werd beïnvloed door zowel Marx als Freud en verschillende academische posities bekleedde, stond hij zichzelf nooit het gemak van dogmatisme of de zekerheid van een vaste academische aanstelling toe. Zijn vele boeken zijn een ongewone combinatie van krachtige en originele theorie, gekenmerkt door paradox, eruditie en een komische geest.
Burke’s vroege belangstelling voor poëzie, muziek en literatuur werd al snel theoretisch, en hij begon de manieren te onderzoeken waarop poëzie en kritiek de menselijke relaties in het algemeen konden verklaren. In een reeks belangrijke werken begon Burke literatuur niet alleen te onderzoeken als een potentiële sociale invloed en een weerspiegeling van sociale houdingen, maar ook als een model van de structuur van menselijk handelen. Menselijk handelen, zei Burke, is in wezen symbolisch handelen, gevormd en gemotiveerd alsof het drama was. Vandaar dat hij de term dramatisme gebruikte om een manier te beschrijven om menselijke motivatie te bestuderen. De sleutel tot dramatisme is dat menselijke actie vrij en doelgericht is, in tegenstelling tot beweging, wat gewoon de fysieke beweging van objecten is. Mensen handelen, zei Burke, en objecten bewegen. De structuur van menselijke actie is dramatisch, gebaseerd op interactie van de vijf bronnen van motief die Burke identificeerde in A Grammar of Motives (1945) als de pentad: act, agent, agency, purpose, scene (wat werd gedaan, wie deed het, met welke middelen, tot welk doel, en waar en wanneer?In A Rhetoric of Motives (1950), schreef Burke dat retoriek, of overreding, centraal staat in elke studie van de menselijke conditie. Burke definieerde retoriek als “het gebruik van taal als een symbolisch middel om samenwerking te bewerkstelligen in wezens die van nature reageren op symbolen”. De sleutel tot Burke’s concept van retorica is identificatie, een erkenning van gemeenschappelijke belangen of gemeenschappelijke “substantie”, met andere mensen en is gebaseerd op het altijd aanwezige tegendeel van identificatie, verdeeldheid. Retoriek bewaart of verandert de sociale orde door invloed uit te oefenen op de manier waarop mensen hun symbolische relaties zien. Hoewel retorica historisch gezien geworteld is in taal, breidde Burke de werking ervan uit tot elke menselijke activiteit waarin betekenis kan worden gevonden, en dat betekent alle menselijke actie. “Overal waar overreding is, is retoriek. En waar er ‘betekenis’ is, is er ‘overreding.’
Omdat alle menselijke actie betekenisvol is en dus overtuigend, zowel voor de auteur als voor het publiek, zag Burke alle symbolische gedrag als strategische actie die gericht is op het definiëren van situaties en houdingen voor onszelf en anderen. Maar Burke merkte op dat hoewel retoriek inherent gericht is op het induceren van samenwerking door het helen van verdeeldheid, het ook kan leiden tot de vergeefse en dwingende poging om perfecte eenheid te scheppen.
In The Rhetoric of Religion (1961), richtte Burke zijn aandacht op wat hij logologie noemde, zijn term voor de algemene studie van taal en symbolen. In dit en andere werken toonde Burke aan dat mensen hun waarnemingen, hun talen, hun samenlevingen en hun religies organiseren op basis van hiërarchieën, zoals in de religieuze opgang van het aardse naar het eeuwige leven. Burke beweerde dat een belangrijke menselijke uitvinding het negatieve is, dat symbolische betekenis en de daaruit voortvloeiende menselijke samenleving mogelijk maakt, omdat alle noties dat iets is, afhangen van de impliciete bewering dat het niet iets anders is. Het menselijk verlangen naar orde en perfectie leidt tot cycli van schuld – slachtoffer – purificatie – verlossing, zoals die belichaamd worden in de Christelijke religie en die, aldus Burke, door onze geschiedenis en dagelijkse ervaring heen worden nagespeeld. Een levenswerk leidde Burke tot zijn definitie van de mens, die hij uiteenzette in Language as Symbolic Action (1966). Hij beweerde: “De mens is/het symboolgebruikende (symboolmakende, symboolmisbruikende) dier/uitvinder van het negatieve (of gemoraliseerd door het negatieve)/gescheiden van zijn natuurlijke toestand door instrumenten van zijn eigen makelij/opgejaagd door de geest van hiërarchie (of bewogen door het gevoel van orde)/en verrot door perfectie.”
Burke’s werk onderscheidde zich door de toepassing van elementen uit zowel de antropologie als de psychoanalyse. Velen prezen zijn gebruik van deze wetenschappen, maar anderen vonden dat hij verzuimde hun methodologieën volledig toe te passen, en in plaats daarvan koos voor een soort smorgasbord benadering, waarin hij alleen de aspecten nam die hij wilde. In Psychoanalysis & American Literary Criticism, beschrijft Louis Fraiberg Burke’s benadering. Fraiberg stelt: “Psychoanalyse kan niet bestaan zonder woorden, maar dit betekent niet dat woorden de enige dingen zijn die er in de psychoanalyse toe doen. Burke heeft zich schuldig gemaakt aan het nemen van het deel voor het geheel, en dit heeft zijn hele kritische visie uit het lood geslagen”. Hoewel Burke enkele tegenstanders had, had hij ook de steun van opmerkelijke literaire figuren zoals W.H. Auden en John Crowe Ransom.
Burke ontving vele onderscheidingen tijdens zijn leven, waaronder de Creative Arts Award van Brandeis University in 1967, de National Endowment for the Arts award in 1968, de National Council on the Arts award in 1969, de gouden medaille van het National Institute of Arts and Letters in 1975, en de National Medal for Literature in 1981. Hij ontving ook de Elmer Holmes Bobst Award in 1984. Burke ontving beurzen van talrijke organisaties, zoals het Princeton Institute for Advanced Study (1949), Stanford University (1957), en de Rockefeller Foundation (1966). Hij overleed aan hartfalen op 19 november 1993 in Andover, New Jersey.