KAVVANAH (Heb. כַּוָּנָה; lit. “gerichte intentie”), de uitdrukking die in de rabbijnse literatuur wordt gebruikt om een toestand van mentale concentratie en toewijding aan te duiden bij het gebed en tijdens de uitvoering van mitzvot. Hoewel de eis van kavvanah als een verplichte component van religieus gebed en actie niet expliciet wordt genoemd in de Pentateuch, wordt er duidelijk naar verwezen door de profeten. Jesaja, bijvoorbeeld, veroordeelt degenen die “met hun mond en met hun lippen Mij eren, maar hun hart ver van Mij verwijderd hebben” (Jes. 29:13).

Kavvanah in gebed

De Talmoed hecht veel belang aan kavvanah in gebed. De Misjna citeert het dictaat van R. Simeon: “Beschouw uw gebed niet als een vast mechanisch apparaat, maar als een oproep tot barmhartigheid en genade voor de Alomtegenwoordige” (Avot 2:13). Het is verder verwant dat de vroege ḥasidiem een uur voor en na het gebed plachten te wachten om een staat van kavvanah te bereiken en daaruit tevoorschijn te komen (Ber. 5:1). Uit de discussie in de Misjnah en de Gemara (Ber. 32b) blijkt echter duidelijk dat de rabbijnen, zich scherp bewust van het “probleem” van het gebed, geenszins eensgezind waren in hun interpretatie van wat juiste kavvanah zou moeten zijn. Latere middeleeuwse auteurs maakten onderscheid tussen de voorbereiding op kavvanah die aan het gebed voorafgaat en het bereiken van kavvanah tijdens het gebed zelf (b.v. Kuzari, 3:5 en 17), terwijl zij herhaaldelijk het belang van beide benadrukten. Maimonides oordeelde als een kwestie van halacha (waar latere codificeerders het echter niet mee eens waren) dat “aangezien bidden zonder kavvanah helemaal geen bidden is, als men zonder kavvanah gebeden heeft, moet hij opnieuw bidden met kavvanah. Als men zich gepreoccupeerd of overbelast voelt, of als men net teruggekeerd is van een reis, moet men zijn gebed uitstellen totdat men weer met kavvanah kan bidden… Ware kavvanah impliceert vrijheid van alle vreemde gedachten, en volledig bewustzijn van het feit dat men voor de Goddelijke Aanwezigheid staat” (Yad, Tefillah, 4:15, 16). De Sjoelḥan Arukh stelt “beter een beetje smeekbede met kavvanah, dan veel zonder” (OH 1:4).

Vele talmoedische beslissingen met betrekking tot kavvanah werden in de loop der tijden gewijzigd. Zo, hoewel de Misjnah (Ber. 2:5) stelt dat een bruidegom niet verplicht is om de *Sjema te lezen op zijn huwelijksnacht (omdat hij niet in staat zou zijn om een juiste mate van concentratie te bereiken), werd later bepaald dat “omdat we tegenwoordig in ieder geval niet met de juiste aandacht bidden” hij dat wel moet doen (Sj. Ar., OH 60:3). Evenzo, “zelfs als men de Amidah niet met kavvanah reciteerde, is het niet nodig om het te herhalen,” aangezien men aanneemt dat de kavvanah van de herhaling niet beter zou zijn (ibid., 101:1, en zie Isserles, ad loc.).

In de Kabbala duidt kavvanot (het meervoud van kavvanah) de speciale gedachten aan die men moet hebben bij het reciteren van sleutelwoorden in het gebed. Heel vaak zijn deze gedachten losgekoppeld van de contextuele betekenis van de woorden en zijn ze van mystieke, esoterische aard. Sommige kabbalisten stonden daarom bekend als mekhavvenim (d.w.z, zij die kavvanot hebben) en er werden gidsen over kavvanot geschreven (vgl. Emmanuel Ḥai Ricchi’s Mafte’aḥ ha-Kavvanot, Amsterdam, 1740).

Kavvanah in Mitzvot

Dit wordt gedefinieerd als de intentie van de persoon die de handeling verricht om dit te doen met de uitdrukkelijke bedoeling om het religieuze gebod te vervullen dat de handeling gebiedt. Eén voorbeeld van een gebrek aan kavvanah dat in de Misjna wordt aangehaald (Ber. 2:1) is het geval van iemand die de Sjema leest gedurende de ochtend (of avond), met het doel om te studeren en niet om de mitswa te vervullen; een ander voorbeeld is het geval van iemand die de sjofar hoort op Rosj Ha-Sjanah per ongeluk en dus geen kavvanah heeft voor de mitswa (RH 3:7). Alle autoriteiten zijn het erover eens dat gepaste kavvanah voor het uitvoeren van dergelijke mitzvot wenselijk is. Er is echter verschil van mening over de vraag of mitzvot die zonder kavvanah worden uitgevoerd, geldig zijn, of dat zij moeten worden herhaald (vgl. Ber. 13a; RH 28a; Sj. Ar., OH 60:4).

BIBLIOGRAFIE:

Enelow, in: Studies… K. Kohler (1913), 82-107; Scholem, in: MGWJ, 78 (1934), 492-518; Weiss, in: JJS, 9 (1958), 163-92; A.J. Heschel, Torah min ha-Shamayim be-Aspaklaryah shel ha-Dorot, 1 (1962), 168-9.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.