Hoogtijdagen ChicagoEdit
In 1951 speelden Williams en Diddley samen op straat, waarbij Williams de vocalen van Diddley begeleidde door Roosevelt Jackson op washtub bass. Williams zette zijn tanden in optredens met een reeks bluesmuzikanten, met name Memphis Minnie, Elmore James, en Otis Spann. Na getoerd te hebben met de West Coast pianist Charles Brown, vestigde Williams zich als sessiespeler bij Chess Records.
Bij Chess ontmoette Williams Howlin’ Wolf, net aangekomen in Chicago vanuit Memphis, Tennessee, en werd door Wolf aangenomen als de eerste gitarist in zijn nieuwe in Chicago gevestigde band. Een jaar later verhuisde Hubert Sumlin naar Chicago om zich bij Wolf’s band aan te sluiten, en de dubbele gitaren van Williams en Sumlin zijn te horen op Howlin’ Wolf’s 1954 singles “Evil Is Going On” en “Forty Four” en de 1955 releases “Who Will Be Next” en “Come to Me Baby”. Williams verzorgde ook de backing op Otis Spann’s 1954 release, “It Must Have Been the Devil”, met lead gitaar werk van B.B. King, een van Williams’ vroege helden en een grote invloed op zijn spel.
Williams’ solo carrière begon in december 1955 met het upbeat, saxofoon-gedreven “Lookin’ for My Baby”, uitgebracht onder de naam Little Papa Joe door Blue Lake Records. De platenmaatschappij sloot een paar maanden later de deuren, waardoor zijn slide-gitaar uitvoering op “Groaning My Blues Away” onuitgebracht bleef. Tegen die tijd werd Williams veel gevraagd als sessiegitarist, en zijn virtuositeit in deze hoedanigheid wordt goed geïllustreerd door zijn zinderende lead gitaarwerk op Bo Diddley’s “Who Do You Love?”, een hit voor Checker Records in 1956. (De rockmuzikant Marshall Crenshaw noemde Williams gitaarsolo op “Who Do You Love” als een van de beste gitaarsolo’s ooit opgenomen). Ander opmerkelijk sessiewerk uit de jaren ’50 zijn de leadgitaarpartijen op Billy Boy Arnold’s “I Ain’t Got You” en “I Wish You Would”, Jimmy Rogers’s “One Kiss”, Jimmy Witherspoon’s “Ain’t Nobody’s Business”, en Otis Rush’s “Three Times a Fool”.
In 1957 bracht Williams “You May” uit op Argo Records, met de inventieve B-kant instrumental “Lucky Lou”, waarvan Otis Rush de buitengewone openingsriff kopieerde op zijn Cobra Records kant uit 1958 “All Your Love (I Miss Loving)”. Verder bewijs van Williams invloed op Rush (ze speelden op een aantal sessies samen) is Rush’s solo op Buddy Guy’s debuut uit 1958, “Sit and Cry (The Blues)”, bijna exact gekopieerd van Williams “You May”.
Ontgoocheling met de muziekbusinessEdit
De frequentie waarmee Williams zijn kenmerkende gitaarfrases gekopieerd zag worden zonder credit, leidde tot toenemende ontgoocheling met de muziekbusiness. Toen de kenmerkende riff die hij maakte voor Billy Stewart’s Argo release uit 1956 “Billy’s Blues” werd toegeëigend door Mickey Baker voor de Mickey & Sylvia hit “Love Is Strange”, ondernam Chess Records juridische stappen. Bij het afsluiten van de zaak in 1961, kreeg Williams noch krediet noch compensatie. “I was ripped off,” vertelde hij later aan John Sinkevics in de Grand Rapids Press. In het begin van de jaren zestig verdiende Williams de kost met optredens met zijn Big 3 Trio (niet te verwarren met Willie Dixon’s groep met dezelfde naam), maar tegen het einde van het decennium had hij zich helemaal teruggetrokken uit de muziekindustrie. Hij studeerde elektronica en werd uiteindelijk technisch ingenieur voor Xerox, zijn baan voor meer dan 25 jaar.
ComebackEdit
Pas na zijn pensionering overwoog Williams zijn gitaar weer op te pakken, die al die tijd onaangeroerd onder zijn bed had gelegen. “Op een dag zei mijn vrouw dat als ik weer begon te spelen ik me misschien beter zou voelen over het leven in het algemeen,” vertelde hij de Chicago Sun-Times. In maart 2000 ging hij naar een optreden van zijn oude vriend Robert Lockwood Jr., en kreeg heimwee naar zijn muziektijd. Thuisgekomen, ontroerde een oude tape van hemzelf hem tot tranen toe en inspireerde hem om zijn gitaar weer op te pakken. Hij keerde terug naar het spelen in het openbaar in juni 2000, toen hij te zien was bij een cluboptreden tijdens het 2000 Chicago Blues Festival. Hij werd in deze periode aangemoedigd door Dick Shurman, die uiteindelijk zijn comeback album, Return of a Legend (2002), produceerde, waarop zijn gedurfde spel zijn dertigjarige onderbreking van de muziek verraadt. “Hij speelt met een verve en kracht die vandaag de dag net zo goed klinken als op de klassieke platen,” schreef Vintage Guitar magazine.
Williams bleef tot 2014 over de hele wereld optreden, voornamelijk op grote bluesfestivals, en vaak zittend in met de bluesgitarist Billy Flynn bij cluboptredens in Chicago. Een slechte gezondheid beperkte later zijn muzikale activiteiten.