- A. Job richt een klacht zowel naar de aarde als naar de hemel.
- 1. (1-2) Jobs gebroken geest.
- 2. (3-5) Job smeekt de hemel om hem te ondersteunen en te steunen.
- B. Een flauw, helder schijnsel in de hopeloze toestand van Job.
- 1. (6-9) Job legt zijn huidige toestand uit en de uiteindelijke oplossing waarop hij vertrouwt.
- 2. (10-16) Jobs gevoel van hopeloosheid.
A. Job richt een klacht zowel naar de aarde als naar de hemel.
1. (1-2) Jobs gebroken geest.
“Mijn geest is gebroken,
mijn dagen zijn uitgeblust,
het graf is voor mij gereed.
Zijn er geen spotters bij mij?
En blijft mijn oog niet stilstaan bij hun provocatie?”
a. Mijn geest is gebroken, mijn dagen zijn uitgeblust: Job zette zijn zelfde gevoel van verslagenheid en gebrokenheid voort, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk.
b. Zijn geen spotters met mij: Het gebrek aan sympathie en hulp van Jobs vrienden – dat zij begonnen als sympathieke lijders (zoals in Job 2:11-13) maar spotters werden toen Job niet reageerde op hun wijsheid zoals zij dachten dat hij zou moeten doen – was een bijzonder pijnlijk aspect van zijn crisis.
2. (3-5) Job smeekt de hemel om hem te ondersteunen en te steunen.
“Leg nu bij Uzelf een pand voor mij neer.
Wie is hij die mij de hand zal schudden?
Want U hebt hun hart voor het verstand verborgen;
Daarom zult U hen niet verheffen.
Hij die vleierij spreekt tot zijn vrienden,
Zelfs de ogen van zijn kinderen zullen falen.”
a. Wie is hij die mij de hand zal schudden: Job voelde – terecht, naar zijn omstandigheden – dat de hemel tegen hem was. Hier pleit hij voor een vredesakkoord tussen hemzelf en de hemel.
i. De NIV vertaling van Job 17:3 is behulpzaam: Geef mij, o God, het onderpand dat U eist. Wie anders zal voor mij borg staan? Het idee is dat Job tot God riep en zei: “U zult dit recht moeten zetten God; het gaat mij te boven om het te doen.” Dit is vooral betekenisvol in het licht van de hoofdgedachte van Jobs vrienden, dat het zijn verantwoordelijkheid was om berouw te tonen en de dingen recht te zetten tussen hemzelf en God.
ii. Op een kleine manier heeft Job de hele toon van verlossing onder het Nieuwe Verbond begrepen: God heeft de verzoening en de verzoening gedaan; wij behoeven het niet zelf te doen.
b. Gij hebt hun hart verborgen voor het verstand: Job begreep dat als God het hart van zijn vrienden had willen inlichten, Hij daartoe volledig in staat was. Uiteindelijk was zelfs de onsympathieke wijze van zijn vrienden een door God toegestaan aspect van Jobs crisis.
c. Daarom zult Gij hen niet verheffen: Tegelijkertijd waren de vrienden van Job verantwoordelijk voor hun gebrek aan begrip. Gods onthouden van begrip aan hen was een bewijs van Zijn ongenoegen jegens hen.
d. Wie vleierij spreekt tot zijn vrienden, zelfs de ogen van zijn kinderen zullen falen: Job schijnt hier zijn harde woorden jegens zijn vrienden te rechtvaardigen. Hij erkent dat het een slechte afspiegeling van zijn karakter zou zijn als hij hen eenvoudig zou vleien.
i. “Vers 5 is een gezegde. Job herinnerde zijn raadslieden aan de nare gevolgen van laster.” (Smick)
B. Een flauw, helder schijnsel in de hopeloze toestand van Job.
1. (6-9) Job legt zijn huidige toestand uit en de uiteindelijke oplossing waarop hij vertrouwt.
“Maar Hij heeft mij tot een bijwoord van het volk gemaakt,
En ik ben iemand geworden in wiens gezicht de mensen spuwen.
Mijn oog is ook duister geworden door verdriet,
En al mijn leden zijn als schaduwen.
Daarover zijn de rechtvaardigen verbaasd,
en de onschuldige staat op tegen de huichelaar.
Doch de rechtvaardige zal op zijn weg blijven,
en hij die schone handen heeft, zal sterker en sterker worden.”
a. Hij heeft mij tot een bijwoord van het volk gemaakt, en ik ben iemand geworden in wiens gezicht de mensen spuwen: Job sprak hier met poëtische kracht over zijn eigen vernedering, en hoe zeer hij vernederd was. Het herinnert ons aan het universele beginsel van de vernedering van de mens.
i. Jobs eigen vernedering was zo volledig dat hij kon zeggen: “Rechtvaardige mensen verbazen zich hierover.” De toeschouwers vonden het moeilijk te geloven dat deze rechtvaardige man zo ernstig was getroffen.
ii. Onze eigen vernedering is onvermijdelijk. De broosheid van de mensheid en de gevallen aard van deze wereld maken samen de vernedering van de mens zeker, maar zij kan in vele vormen komen. Onze vernedering kan tot ons komen door onze eigen zonde, door onze eigen zwakheden, door omstandigheden buiten onze controle, of door wat anderen ons aandoen.
iii. Gelukkig heeft de vernedering van de mensheid haar model en sympathie in het leven van Jezus. Hij beklom de ladder van de hemelse heerlijkheid tot het laagste van de menselijke ervaring (Filippenzen 2:5-8) om zowel betekenis als waardigheid te geven aan de vernedering van de mens.
iv. Wij zijn ook dankbaar dat vernedering dient als een toegangspoort tot genade. Het principe blijft overeind: God weerstaat de hoogmoedigen, maar geeft genade aan de nederigen (Spreuken 3:34, Jakobus 4:6, 1 Petrus 5:5).
b. Hij heeft mij tot een bijwoord van het volk gemaakt: Hoewel Job zijn eigen vernedering erkende, verkondigde hij ook de soevereiniteit van God. Hij vond de oorzaak van zijn crisis niet in het blinde lot of zelfs in menselijke wreedheid. Hij begreep dat als hij inderdaad een bijwoord van het volk was en een man in wiens gezicht de mensen spuwden, het was omdat God hem zo had gemaakt.
i. Job en zijn vrienden waren het niet over veel eens, maar wel over dit. Zij verschilden van mening over de redenen waarom God hem zo had gemaakt, maar allen zagen de soevereine en grote hand van God erachter.
ii. Inzicht hierin kan ons helpen – hoewel het natuurlijk moeilijk was voor Job en voor ons in soortgelijke omstandigheden – dat God een goed en liefdevol plan heeft, zelfs in het toelaten van onze vernedering.
iii. Job werd inderdaad een bijbelwoord van het volk. “Mijn verdrukkingen en rampspoed zijn een onderwerp van algemeen gesprek geworden, zodat mijn armoede en verdrukking spreekwoordelijk zijn. Zo arm als Job, zo bedroefd als Job, zijn spreekwoorden die zelfs onze tijd hebben bereikt en nog steeds in gebruik zijn.” (Clarke)
c. Doch de rechtvaardige zal aan zijn weg vasthouden, en hij die reine handen heeft, zal steeds sterker worden: In dit gedeelte voegde Job een laatste, nadrukkelijk punt toe, verklarend de overwinning van de rechtvaardige. Zelfs in zijn crisis had hij flitsen van geloof die de nacht van zijn ellende verlichtten.
i. Deze overwinning komt in volharding, omdat de rechtvaardige vasthoudt aan zijn weg. Job zelf zou deze overwinning ervaren toen hij zijn zware en lange crisisperiode doormaakte.
ii. Deze overwinning komt in progressie, want hij die schone handen heeft, zal sterker en sterker worden. De situatie van Job werd niet in een oogwenk beter. Er waren flitsen van inspiratie en helderheid, maar over het algemeen bracht God hem door de crisis heen in een langdurige ervaring.
iii. “In verscheidene van deze verzen wordt Job verondersteld profetisch te spreken over zijn toekomstig herstel, en over het goede dat de godsdienstige maatschappij zou moeten afleiden uit de geschiedenis van zijn oorspronkelijke rijkdom, de daaropvolgende armoede en kwelling, en het uiteindelijke herstel in gezondheid, vrede en voorspoed.” (Clarke)
iv. Toch zal de rechtvaardige vasthouden aan zijn weg: F.B. Meyer gaf verschillende redenen waarom dit zo was.
– “U zult vasthouden aan uw weg omdat Jezus u in zijn sterke hand houdt. Hij is uw Herder; Hij heeft al uw vijanden overwonnen, en gij zult nooit verloren gaan.”
– “Gij zult op uw weg blijven, omdat de Vader door u Zijn Zoon heeft willen verheerlijken; en er mogen geen gaten in zijn kroon zijn, waar juwelen behoren te zijn.”
– “Gij zult op uw weg blijven, omdat de Heilige Geest heeft ontworpen om u tot zijn woonplaats en huis te maken; en Hij is in u de eeuwige bron van een heilig leven.”
2. (10-16) Jobs gevoel van hopeloosheid.
“Maar alstublieft, kom weer terug, gij allen,
want ik zal onder u niet één wijze man vinden.
Mijn dagen zijn voorbij,
mijn doelen zijn afgebroken,
zelfs de gedachten van mijn hart.
Zij veranderen de nacht in dag;
‘Het licht is nabij,’ zeggen zij, in het aangezicht van de duisternis.
Als ik wacht op het graf als mijn huis,
Als ik mijn bed opmaak in de duisternis,
Als ik zeg tot de verdorvenheid,
‘Jij bent mijn vader,
en tot de worm,
‘Jij bent mijn moeder en mijn zuster,
Waar is dan mijn hoop?
Wie kan mijn hoop zien?
Zullen zij afdalen naar de poorten van Sheol?
Zullen wij tezamen rust vinden in het stof?”
a. Want ik zal onder u niet één wijze man vinden: Job wierp hier nogmaals de retorische uitdaging op zijn vrienden neer, hen beledigend zoals zij hem beledigd hadden.
b. Mijn dagen zijn voorbij, mijn doeleinden zijn afgebroken: Job aanvaardde nu dat zijn goede jaren en sterke jaren achter hem lagen, en voorzag niet de snelle dood waar hij eens naar verlangde, maar misschien een progressief verlies van kracht en bekwaamheid totdat hij eenvoudig omkwam.
c. Zij veranderen de nacht in dag; ‘Het licht is nabij’, zeggen zij, in het aangezicht van de duisternis: Job dacht aan zijn naderende dood en troostte zich daarin. Het zou zijn huidige nacht in dag veranderen. De bederfelijkheid van het graf zou hem even nabij zijn als een familielid.
i. “De raadsheren hadden gezegd dat de nacht voor Job in dag zou worden veranderd als hij maar recht zou krijgen met God (vgl. Job 11:17). In Job 17:12-16 maakte Job een parodie op hun advies. Het was alsof je naar het graf ging met de gedachte dat je het alleen maar hoeft te behandelen als thuis, waar warmte en geliefden zijn en het zal zo worden.” (Smick)
ii. “Zie hoe hij de corruptie en de wormen aanspreekt, alsof hij familie van hen was, en naaste verwanten van hen; zo maakt hij hen het hof, als het ware, opdat zij bereid zouden zijn hem te ontvangen; daarbij laat hij zien hoe bereid hij was te sterven.” (Trapp)
d. Waar is dan mijn hoop: Tegelijkertijd zat deze troost Job niet lekker. Hij erkende dat het een dunne en broze hoop was om op het graf te vertrouwen; hij kon er niet op vertrouwen dat de hoop hem zou volgen naar Sheol en hem rust zou geven.
i. Job besluit daarom deze toespraak met een tegenstrijdige hoop; hij wenste de dood, maar was niet tevreden of vol vertrouwen in die hoop. Wat hij werkelijk wilde was een oplossing van God, maar lijkt de hoop daarop te hebben opgegeven.
ii. “Job zelf, hoewel soms sterk vertrouwend, wordt vaak gekweld met twijfels en angsten over het onderwerp, in die mate dat zijn uitspraken en ervaring vaak tegenstrijdig lijken. Misschien kon het niet anders; het ware licht was toen nog niet gekomen: Jezus alleen bracht leven en onsterfelijkheid aan het licht door zijn Evangelie.” (Clarke)