2 En er was een dag waarop de zonen van God kwamen om zich voor de Heer te vertonen, en Satan kwam ook onder hen om zich voor de Heer te vertonen.

2 En de Heer zeide tot Satan: Vanwaar komt gij? En Satan antwoordde de Here en zeide: Van het gaan en gaan op aarde, en van het op en neer wandelen op de aarde.

3 En de Here zeide tot Satan: Hebt gij mijn knecht Job overwogen, dat er niemand is gelijk hij op de aarde, een volmaakt en een oprecht man, een, die God vreest en het kwade vermeit? En toch houdt hij vast aan zijn integriteit, hoewel gij mij tegen hem in beweging hebt gebracht, om hem zonder oorzaak te verderven.

4 En Satan antwoordde de Here, en zeide: Huid voor huid, ja, al wat een mens heeft, zal hij geven voor zijn leven.

5 Maar steek nu uw hand uit, en raak zijn gebeente en zijn vlees aan, en hij zal u vervloeken in uw aangezicht.

6 En de Here zeide tot Satan: Zie, hij is in uw hand; maar red zijn leven.

7 Alzo ging Satan uit van de tegenwoordigheid des Heren, en sloeg Job met pijnlijke steenpuisten van zijn voetzool af tot aan zijn kruin toe.

8 En hij nam hem een potscherf, om zich daarmede te schrapen; en hij zette zich neder tussen de as.

9 Toen zeide zijn vrouw tot hem: Houdt gij nog vast aan uw integriteit? Vervloekt gij God, en sterft.

10 Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt, gelijk een der dwaze vrouwen spreekt. Wat? Zullen wij door Gods hand het goede ontvangen, en zullen wij door Gods hand het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job niet met zijn lippen.

11 Toen nu Jobs drie vrienden hoorden van al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, een iegelijk van zijn plaats; Eliphaz, den Temaniet, en Bildad, den Shuhiet, en Zophar, den Naamathiet; want zij hadden samen een afspraak gemaakt, om met hem te komen rouwen en hem te troosten.

12 En toen zij hun ogen van verre opsloegen, en hem niet kenden, hieven zij hun stem op, en weenden; en zij scheurden een iegelijk zijn mantel, en strooiden stof op hun hoofd, naar den hemel toe.

13 Alzo zaten zij met hem ter aarde zeven dagen en zeven nachten, en niemand sprak een woord tot hem; want zij zagen, dat zijn smart zeer groot was.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.