Cromwells overtuigende militaire successen bij Drogheda in Ierland (1649), Dunbar in Schotland (1650) en Worcester in Engeland (1651) dwongen Charles I’s zoon, Karel, tot ballingschap in het buitenland, ondanks het feit dat hij in Schotland was geaccepteerd en tot koning was gekroond.
Van 1649 tot 1660 was Engeland dus een republiek tijdens een periode die bekend staat als het Interregnum (’tussen regeerperiodes’). Er volgde een reeks politieke experimenten, waarbij de machthebbers van het land probeerden een werkbare grondwet zonder monarchie te herdefiniëren en vast te stellen.
Tijdens het Interregnum was Cromwells relatie met het Parlement moeizaam, met spanningen over de aard van de grondwet en de kwestie van de suprematie, de controle over de strijdkrachten en debatten over religieuze tolerantie.
In 1653 werd het Parlement ontbonden en werd Oliver Cromwell, die later het aanbod van de troon afwees, Heer Beschermer volgens het regeringsinstrument.
Er volgden nog meer geschillen met het Lagerhuis; op een gegeven moment nam Cromwell zijn toevlucht tot regionaal bestuur door een aantal generaal-majoors van het leger. Na de dood van Cromwell in 1658, en het mislukken van het kortstondige Protectoraat van zijn zoon Richard, nodigde het leger onder generaal Monk de zoon van Charles I uit om koning te worden als Charles II.