Implicit Personality Theory Definition
Een impliciete persoonlijkheidstheorie verwijst naar iemands opvattingen over welke persoonlijkheidskenmerken bij mensen de neiging hebben om samen voor te komen. Mag men bijvoorbeeld aannemen dat een persoon met gevoel voor humor ook intelligent is? Is een charmant persoon waarschijnlijk eerlijk of oneerlijk?
Is een leider iemand die waarschijnlijk vriendelijk of agressief is? Impliciete persoonlijkheidstheorieën sturen de gevolgtrekkingen die sociale waarnemers maken over andere mensen. Als een waarnemer bijvoorbeeld iemand energiek ziet handelen en veronderstelt dat energie gekoppeld is aan intelligentie, dan zal de waarnemer waarschijnlijk afleiden dat de andere persoon intelligent is.
Geschiedenis en achtergrond van impliciete persoonlijkheidstheorie
Het begrip impliciete persoonlijkheidstheorie werd in de moderne psychologie geïntroduceerd door Lee Cronbach in de jaren vijftig, met zijn notie van “de gegeneraliseerde ander”. Deze “ander” bevatte de overtuigingen van de persoon over de eigenschappen en bekwaamheden die de typische persoon vertoonde, samen met hoe deze eigenschappen en bekwaamheden met elkaar samenhingen. Belangrijk is dat Cronbach geloofde dat de theorieën van mensen over eigenschappen en bekwaamheden deze kwaliteiten samenbrachten in een paar belangrijke dimensies van persoonlijkheid, en later werk door talrijke onderzoekers trachtte te ontdekken wat deze dimensies waren. Verschillende onderzoekers kwamen tot verschillende conclusies over wat de belangrijkste persoonlijkheidsdimensies waren, maar enkele dimensies die vaak aan het licht kwamen waren goede versus slechte eigenschappen, sociaal vaardig versus ongeschoold, intellectueel begaafd versus niet, actief versus passief, vriendelijk versus onvriendelijk, dominant versus onderdanig, en gezag aanvaardend versus afwijzend.
Een belangrijke controverse met betrekking tot impliciete persoonlijkheidstheorieën is of zij de werkelijkheid weerspiegelen of haar vertekenen. Wanneer mensen bijvoorbeeld leiderschap associëren met een dominante persoonlijkheid, weerspiegelen zij dan slechts de sociale wereld zoals die werkelijk bestaat, of maken zij een veronderstelling die niet wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit de werkelijkheid – en die misschien alleen maar een weerspiegeling is van het feit dat leiderschap en dominantie woorden zijn die elkaar in hun woordenboekbetekenis overlappen? Hoewel elke conclusie omstreden zou blijven, is één manier om het onderzoek te lezen dat impliciete persoonlijkheidstheorieën de werkelijkheid enigszins weerspiegelen maar overschatten: Veel mensen overschatten hoe verwant sommige eigenschappen werkelijk zijn bij mensen, hoewel die eigenschappen in werkelijkheid enigszins verwant zijn.
Opgemerkt moet worden dat de term impliciete persoonlijkheidstheorie meer recent is gebruikt om een andere manier aan te duiden waarop theorieën over persoonlijkheidskenmerken kunnen verschillen. Volgens het werk van Carol Dweck verschillen mensen naargelang zij geloven dat persoonlijke eigenschappen, zoals intelligentie, kunnen worden gewijzigd of verbeterd door inspanning, dan wel stabiel en onveranderlijk blijven, ongeacht wat de persoon doet. Dit gebruik van de term impliciete persoonlijkheidstheorie staat volledig los van het gebruik dat in dit artikel wordt gedefinieerd.
Implicaties van impliciete persoonlijkheidstheorie
Impliciete persoonlijkheidstheorieën hebben veel implicaties voor sociale oordeelsvorming. Er is bijvoorbeeld aangetoond dat zij prestatie-evaluaties in organisaties beïnvloeden – als een werknemer één karaktertrek vertoont, neemt een persoon die hem evalueert aan dat hij ook andere karaktertrekken heeft. Dergelijke theorieën blijken ook het geheugen voor andere mensen te beïnvloeden, in die zin dat sociale waarnemers de neiging hebben zich eigenschappen en gedragingen te herinneren die sterk worden gesuggereerd door hun impliciete persoonlijkheidstheorieën, maar die in werkelijkheid niet aanwezig waren.
Twee specifieke soorten impliciete persoonlijkheidstheorieën hebben speciale aandacht gekregen in psychologisch onderzoek. Ten eerste verwijst het halo-effect naar de neiging om te concluderen dat een persoon een aantal positieve eigenschappen heeft als hij een paar goede eigenschappen vertoont (en om een aantal negatieve eigenschappen af te leiden als de persoon een ongewenste eigenschap vertoont). Ten tweede leidt fysieke aantrekkelijkheid ertoe dat mensen afleiden dat een persoon een aantal gewenste eigenschappen heeft. Van fysiek aantrekkelijke mensen wordt bijvoorbeeld aangenomen dat zij warmer, sociaal vaardiger en zelfs intelligenter zijn dan hun leeftijdgenoten.
Een opmerkelijk voorbeeld van de implicaties van impliciete persoonlijkheidstheorieën betreft HIV/AIDS-preventie. Mensen gaan ervan uit dat ze kunnen zien wie HIV-positief is door alleen maar naar hen te kijken – en bijvoorbeeld te zien of de persoon goed gekleed is. Er is geen bewijs voor een verband tussen kleding en gezondheidstoestand, en dus is het gebruik van zo’n impliciete persoonlijkheidstheorie in dit domein op zijn best zorgwekkend.
- Borkenau, P. (1992). Implicit personality theory and the Five-Factor Model. Journal of Personality, 60, 295-327.
- Schneider, D. J. (1973). Impliciete persoonlijkheidstheorie: A review. Psychological Bulletin, 79, 294-309.
- Sedikides, C., & Anderson, C. A. (1994). Causale percepties van inter-trait relaties: The glue that keeps person types together. Personality and Social Psychology Bulletin, 20, 294-302.