Helen Morgan, oorspronkelijke naam Helen Riggins, (geboren 2 aug. 1900, Danville, Ill., U.S.-ged. 8 okt. 1941, Chicago, Ill.), Amerikaanse actrice en zangeres wier talent het meest tot zijn recht kwam in de jaren ’20 en ’30 als nachtclubartieste van liedjes over liefdesverdriet en het harde leven.
Helen Riggins nam de naam Morgan aan in haar jeugd toen haar gescheiden moeder hertrouwde. Verschillende tegenstrijdige verhalen over haar intrede in de showbusiness zijn bewaard gebleven, maar blijkbaar kreeg ze enige stemtraining, zong in speakeasies, en kreeg in 1920 een baan in het koor van Florenz Ziegfeld’s Sally. Meer nachtclubzang in Chicago en misschien een schoonheidswedstrijd in Montreal leidden tot een kleine rol in George White’s Scandals in 1925. In dat jaar had ze een engagement in Billy Rose’s Backstage Club, waar ze door de drukte op de piano van haar begeleider moest gaan zitten, een informeel tintje dat al snel een handelsmerk werd.
Op Broadway trad Morgan op in Americana (1926), Grand Guignol (1927), en Show Boat (1927), waarin ze een sensatie was door “Bill” en “Can’t Help Lovin’ Dat Man” te zingen. Ze speelde de hoofdrol in Sweet Adeline (1929), waarin ze “Don’t Ever Leave Me” en “Why Was I Born?” zong. Haar latere shows, minder succesvol, omvatten The Ziegfeld Follies van 1931, Memory (1934), George White’s Scandals van 1936, en A Night at the Moulin Rouge (1939). Ze verscheen ook in een aantal films, waaronder Applause (1929), Roadhouse Nights (1930), Sweet Music (1935), Frankie and Johnnie (1935), en Show Boat (1936).
Morgan’s echte kracht, echter, was als een club zangeres. Ze was klein en bleek, maar had een zoete, ongekunstelde en bluesachtige stem die haar de ideale vertolkster maakte van het nieuwe soort populaire liedjes dat in de jaren twintig en dertig werd geschreven: ironisch, soms bitter, uitgesproken stedelijk en vol teleurstelling, eenzaamheid en vreugdeloos hedonisme dat de rokerige clubs vulde.