Harold Wilson, voluit James Harold Wilson, Baron Wilson of Rievaulx, (geboren 11 maart 1916, Huddersfield, Yorkshire, Engeland-gestorven 24 mei 1995, Londen), politicus van de Labourpartij die van 1964 tot 1970 en van 1974 tot 1976 premier van het Verenigd Koninkrijk was.
De zoon van een industrieel chemicus, Wilson werd opgeleid aan de Universiteit van Oxford, waar hij als fellow van University College (1938-39) samenwerkte met Sir William (later 1e Baron) Beveridge aan werk dat leidde tot Beveridge’s baanbrekende rapport (1942) waarin hij pleitte voor sociale verzekeringen en andere welzijnsmaatregelen. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd Wilson opgeroepen voor de ambtenarij. Als directeur economie en statistiek (1943-44) van het Ministerie van Brandstof en Energie maakte hij een studie van de mijnindustrie. Zijn boek New Deal for Coal (1945) vormde de basis voor de plannen van de Labour Party om de kolenmijnen te nationaliseren.
Wilson werd in 1945 voor het eerst gekozen in het Lagerhuis en werd in 1947 benoemd tot voorzitter van de Board of Trade, waarmee hij op 31-jarige leeftijd de jongste minister van het Britse kabinet werd sinds William Pitt the Younger in 1792. Wilson legde in april 1951 zijn ambt neer uit protest tegen de invoering van nationale heffingen voor de gezondheidszorg om de herbewapening voor de Koreaanse oorlog te financieren. Hij werd de woordvoerder van Labour voor financiën en buitenlandse zaken, en in 1960 daagde hij Hugh Gaitskell links uit voor het partijleiderschap. Dit mislukte, maar na de dood van Gaitskell in 1963 werd Wilson verkozen tot leider van de Labourpartij. Hij werkte aan de consolidatie van de partij, en nadat Labour de algemene verkiezingen van 1964 won, werd hij premier.
In 1965 was Wilson niet in staat een illegale onafhankelijkheidsverklaring door de blanke minderheidsregering van de Britse kolonie Rhodesië af te wenden, en zijn latere pogingen om de opstandige regering ten val te brengen door het gebruik van economische sancties in plaats van door militair geweld mislukten. Wilson hield Groot-Brittannië weg van directe militaire betrokkenheid bij de oorlog in Vietnam, hoewel hij mondelinge steun gaf aan de Amerikaanse oorlogsinspanningen. Zijn regering schafte de doodstraf af (1965) en begon met de Open Universiteit voor permanente educatie. Wilson had bij de algemene verkiezingen van 1966 de meerderheid van de stemmen voor zijn partij vergroot, maar zijn populariteit daalde aan het eind van de jaren 1960, deels omdat hij de directe verantwoordelijkheid voor de economie op zich nam kort voordat het pond werd gedevalueerd (18 november 1967). Met een stijgende werkloosheid en toenemende vakbondsconflicten wonnen de Conservatieven de algemene verkiezingen van juni 1970 en trad Wilson af.
Bij de algemene verkiezingen van februari 1974 wonnen de Conservatieven een meerderheid van de stemmen, maar slaagden er niet in een coalitie te vormen, zodat Wilson in maart een regering vormde. Deze regering bleef aan tot oktober, toen hij een nipte meerderheid behaalde na de tweede algemene verkiezingen in acht maanden. Wilsons behendigheid om een partij van sociaal-democraten, vakbondsleden en linksen bijeen te houden werd nooit zo zwaar op de proef gesteld als in 1975. Zijn partij was diep verdeeld over de kwestie van het nieuwe Britse lidmaatschap van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Bij het referendum van juni over het EEG-lidmaatschap kon Wilson niet alleen met een overweldigende meerderheid het Britse lidmaatschap van de EEG bekrachtigen, maar ook een einde maken aan een lang slepende ruzie binnen de partij. In Groot-Brittannië bleven de economische moeilijkheden echter aanhouden en op 16 maart 1976 – terwijl de pond wankelde en weldra een cruciale begroting zou worden ingediend – kondigde Wilson zijn aftreden aan een verbijsterd kabinet aan. De motieven achter dit ontslag, dat drie jaar voor de volgende geplande verkiezingen plaatsvond, blijven onduidelijk. In april benoemde de koningin Wilson tot Ridder van de Kousenband, en in 1983 werd hij voor het leven tot edelman benoemd.
Een uitmuntend politicus, Wilson won vier van de vijf algemene verkiezingen, meer dan enige andere naoorlogse Britse leider van welke partij dan ook. Zijn eigen versie van de politiek in zijn tijd is te vinden in zijn The Labour Government, 1964-1970 (1971), The Governance of Britain (1976), en Final Term: The Labour Government 1974-76 (1979).