De Morellische methodeEdit
De Morellische methode is gebaseerd op aanwijzingen die worden gegeven door onbeduidende details, in plaats van op identiteiten van compositie en onderwerp of andere brede behandelingen die meer kans maken om te worden aangegrepen door studenten, kopiisten en imitators. Zoals Carlo Ginzburg de Morellistische methode analyseerde, opereert de kunsthistoricus in plaats daarvan als een detective, “die aan de hand van door anderen onopgemerkte aanwijzingen in het ene geval de auteur van een misdaad, in het andere geval van een schilderij ontdekt”. Deze onbewuste sporen – bijvoorbeeld in de steno voor het weergeven van de plooien van een oor in secundaire figuren van een compositie – zijn waarschijnlijk niet na te maken en dienen, eenmaal ontcijferd, als vingerafdrukken op de plaats van het misdrijf. De identiteit van de kunstenaar komt het meest betrouwbaar tot uitdrukking in de details waaraan het minst aandacht wordt besteed. De Morellistische methode is het dichtst geworteld in Morelli’s eigen discipline van de geneeskunde, met zijn identificatie van ziekten aan de hand van een groot aantal symptomen, die elk op zich schijnbaar onbeduidend kunnen zijn. Morelli ontwikkelde zijn methode door de werken van Boticelli te bestuderen, en paste deze vervolgens toe om werken toe te schrijven aan Boticelli’s leerling, Filippino Lippi. Zijn volledig ontwikkelde techniek werd gepubliceerd als Die Werke Italienischer Meister, (“Het werk van de Italiaanse meesters”) in 1880; het verscheen onder het anagrammatische pseudoniem “Ivan Lermolieff”. Morelli’s “grote antagonist, de kunsthistoricus Wilhelm von Bode, sprak zelfs van de verspreiding van een epidemie van “Lermolieffmania”, naar de mysterieuze Russische geleerde “Ivan Lermolieff”, het pseudoniem waaronder Morelli zijn geschriften publiceerde, in de Duitse vertaling van een eveneens niet-bestaande Johannes Schwarze, een inwoner van het denkbeeldige Gorlaw, dat wil zeggen Gorle, bij Bergamo.”
Morelli’s kennerschap werd in hoge mate ontwikkeld door Bernard Berenson, die Morelli in 1890 ontmoette. Tot de eerste generatie Morelliaanse geleerden behoorden ook Gustavo Frizzoni, Jean Paul Richter, Adolfo Venturi en Constance Jocelyn Ffoulkes.
Erfenis als kunsthistoricusEdit
Morelli’s geleerdenkunst drong vanaf 1893 door tot het Engelse veld, met de vertaling van zijn meesterwerk. De Morelliaanse techniek van kennerschap werd uitgebreid tot de studie van Attische vaasschilders door J. D. Beazley en door Michael Roaf tot de studie van de Persepolis reliëfs, met resultaten die de geldigheid ervan verder bevestigden. Morellistische erkenning van “hantering” in ongedocumenteerde vijftiende- en zestiende-eeuwse beeldhouwkunst, in handen van geleerden als John Pope-Hennessy, hebben geresulteerd in een breed corpus van veilig toegeschreven werk. Tegelijkertijd heeft het moderne onderzoek van de klassieke Griekse beeldhouwkunst, in het kielzog van baanbrekende herbeoordelingen door Brunilde Sismondo Ridgway, zich ook afgewend van toeschrijvingen op basis van brede aspecten van onderwerp en stijl die terug te vinden zijn in kopieën en latere Romeinse classicistische pastiches.
Het aanvullende gebied van de documentaire kunstgeschiedenis vindt zijn oorsprong in het iets vroegere werk van Joseph Archer Crowe en Giovanni Battista Cavalcaselle.
De Morelliaanse methode om essentie en verborgen betekenis te vinden in details had ook een veel bredere culturele invloed. Er zijn verwijzingen naar zijn werk in het werk van Sigmund Freud. Net als Morelli had Freud een medische achtergrond.
De Morelliaanse methode is opnieuw onderzocht door R. Wollheim, “Giovanni Morelli and the origins of scientific connoisseurship”, On Art and the Mind: Essays and Lectures, 1973.