Doelstelling: Laterale lumbale interbody fusie (LLIF) op het niveau L4-L5 is een controversieel onderwerp in de wervelkolomgegevens. Het doel van de huidige studie was het vergelijken van het percentage zenuw-gerelateerde motorische tekorten bij patiënten die LLIF ondergingen met en zonder L4-L5 betrokkenheid.
Methoden: De klinische gegevens van opeenvolgende patiënten die LLIF hadden ondergaan van 2006 tot 2016 in één academische instelling werden retrospectief beoordeeld op nieuwe postoperatieve motorische zwakte van de quadriceps of tibialis anterior spier. De patiënten werden verdeeld in 2 groepen op basis van L4-L5 betrokkenheid. Regressieanalyse werd uitgevoerd om het verband te onderzoeken tussen LLIF op L4-L5 en het risico van nieuwe motorische zwakheden.
Resultaten: In totaal voldeden 872 patiënten aan de inclusiecriteria. Het percentage nieuwe motorische stoornissen bij het 6 weken postoperatieve bezoek in de L4-L5 groep was 13,1%, wat significant hoger was dan dat in de niet-L4-L5 groep met 5,5% (P < 0,001). Na correctie voor potentiële confounders in multivariate logistische regressiemodellen was L4-L5 nog steeds significant geassocieerd met een verhoogd risico op een nieuwe motorische achterstand (odds ratio, 2,290; P = 0,008). Van de 686 patiënten met een minimum follow-up van 6 maanden werden persisterende zenuwgerelateerde motorische tekorten bij het laatste follow-up onderzoek vastgesteld bij 2,5% van de L4-L5 groep en 0,4% van de niet-L4-L5 groep (P = 0,065).
Conclusies: De resultaten van de huidige grote studie zijn in overeenstemming met eerdere onderzoeken die een initieel verhoogd risico op nieuwe motorische stoornissen meldden voor LLIF uitgevoerd op L4-L5. De meeste nieuwe motorische tekorten waren echter van voorbijgaande aard en waren na verloop van tijd verdwenen.